O Brasil Nos Arquivos Neerlandes - V1 - Bndigital0457
O Brasil Nos Arquivos Neerlandes - V1 - Bndigital0457
Nederlandse
archieven
O Brasil em
arquivos
neerlandeses
(1624-1654)
esgate
«ontes
ïesJ Países Baixos
D4
BRAZILIË IN DE NEDERLANDSE
ARCHIEVEN ( 1 6 2 4 - 1 6 5 4 )
O BRASIL EM ARQUIVOS
NEERLANDESES
(1624—1654)
Deze uitgave werd mogelijk gemaakt door:
Esta edição foi realizada graças ao opoio de:
Banco do Brasil
Damen Shipyards
Harimex B.V.
ING-Barings
Minasgas
Paques B.V.
Supergasbras
VARIG Brazilian Airlines
Ministério da Cultura
Fundação Vitae
O BRASIL EM ARQUIVOS
NEERLANDESES
(1624—1654)
Research School C N W S
Leiden, The Netherlands
2004
C N W S Publications vol. 130
Series: Mauritiana
Series Editor: M. L. Wiesebron
C N W S publishes books and journals which advance scholarly research in Asian, African
and Amerindian Studies.
C N W S Publications is part of the Research School of Asian, African and Amerindian
Studies C N W S at Leiden University, The Netherlands.
Copyright reserved.
Subject to the exceptions provided for by law, no part of this publication may be reproduced
and/or published in print, by photocopying, on microfilm or in any other way without
the written consent of the copyright-holder(s); the same applies to whole or partial
adaptations. The publisher retains the sole right to collect from third parties fees in respect
of copying and/or take legal or other action for this purpose.
INHOUD/SUMÁRIO
Voorwoord 8
Marianne L. Wiesebron
Prefácio 9
Marianne L. Wiesebron
Inleiding 14
Marianne L. Wiesebron
Introdução 15
Marianne L. Wiesebron
DEEL 1 / 1 Ã PARTE
Kennismaking met het Nederland uit de Zeventiende Eeuw en zijn tegen-
spelers Portugal en Spanje
Apresentação dos Países Baixos do século dezessete e dos seus adversários
ibéricos
Een selectieve bibliografie van werken over de Republiek der Verenigde Nederlan-
den verschenen in het Duits, Engels, Frans, Portugees en Spaans 90
U m a bibliografia seletiva de obras sobre a República dos Países Baixos Unidos,
publicada em alemão, espanhol, francês, inglês e português 90
6 INHOUD/SUMÁRIO
DEEL 2 / 2 Â PARTE
Inleiding op de Nederlandse archieven en eerste collecties
Introdução aos arquivos neerlandeses e às primeros coleções
Auteurs 170
Autores 171
Index/Índice 173
Kaarten/Mapas I-XXIV
VOORWOORD
Marianne L. Wiesebron
Dit boek is het product van twee in de tijd samenvallende initiatieven. Het Nederlandse
Ministerie van Economische Zaken nam het initiatief om, bij wijze van cadeau, de
documentatie over Nederlands Brazilië (1624—1654) toegankelijker te maken voor
Braziliaanse onderzoekers. Dit project kreeg de naam: De Nederlandse erfenis in Brazilië,
Handreiking aan Braziliaanse wetenschappers Brazilië in de Nederlandse Archieven (1624-
1654). Het tweede initiatief betreft het al enige jaren lopende Projeto Resgate de
Documentação Histórica Barão do Rio Branco van het Braziliaanse Ministerie van Cultuur.
Dit project heeft tot doel alle in Brazilië en in Europa aanwezige documenten die betrekking
hebben op de geschiedenis van koloniaal Brazilië toegankelijker te maken voor Braziliaanse
historici. Dit gebeurt door het betreffende archiefmateriaal op microfilms te brengen en
Portugeestalige catalogi te vervaardigen. Het tweede project werd ons echter pas bekend
toen het project De Nederlandse erfenis in Brazilië al liep.
De Nederlandse staatssecretaris van Handel, Gerrit Ybema, bracht in mei van het jaar
2000 een bezoek aan Brazilië. Omdat dit tevens het jaar was van de viering van 500 jaar
Brazilië, werd besloten om een cadeau aan te bieden dat de bijzondere historische banden
tussen Nederland en Brazilië zou benadrukken. De staatssecretaris bracht een bezoek aan
Recife om in het kader van de bevordering van de Nederlandse handelsbelangen een
kantoor van het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken te openen. Recife was
in het tweede kwartaal van de zeventiende eeuw het regeringscentrum van Hollands Brazilië
en ook vandaag de dag is de aanwezigheid van Nederlanders in de zeventiende eeuw hier
nog tastbaar. De toenmalige Vice-president van Brazilië, Marco Maciel, zelf afkomstig uit
Recife, staat bekend om zijn grote belangstelling voor dit hoofdstuk uit de Braziliaanse
geschiedenis. Dit bracht het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken ertoe om
als geschenk een project aan te bieden dat tot doel heeft de geschreven documentatie en
cartografie over Nederlands Brazilië in de Nederlandse archieven beter toegankelijk te
maken voor Braziliaanse onderzoekers. Dit project, De Nederlandse erfenis in Brazilië,
behelsde het bijwerken van de bestaande inventaris van betrokken zeventiende eeuwse
documenten in Nederlandse archieven. Vervolgens worden de documenten opnieuw op
microfilm gezet en daarna uitgebracht op Cd-rom.
Het project kreeg een iets andere wending nadat duidelijk werd dat een min of
meer vergelijkbaar project in Brazilië bestond. Immers, het boven al genoemde project
PREFÁCIO
Marianne L. Wiesebron
Resgate onder leiding van het Braziliaanse Ministerie van Cultuur, was al verschillende
jaren bezig en had, onder meer, de Portugese archieven al doorgewerkt. In het Braziliaanse
project Resgate stond de recuperatie van de documentatie over de Braziliaanse geschiedenis
aanwezig in de Nederlandse archieven reeds geprogrammeerd maar was vanwege de taal
kwestie nog niet aan de orde geweest. Een nauwe samenwerking tussen beide projecten
lag derhalve voor de hand. De bedoeling is het inventariseren van, zo mogelijk, alle
aanwezige documenten betreffende deze periode in Nederlandse archieven, deze in
samenwerking met de Brazilianen op microfilms te zetten, en daarna uit te brengen op
Cd-rom ten behoeve van wetenschappelijke bibliotheken en archieven. Onmisbaar in dit
project is het uitbrengen van summiere catalogi in twee talen, Portugees en Nederlands.
Het uitbrengen van catalogi valt onder de De Nederlandse erfenis in Brazilië. In alle catalogi
zullen ook een of meerdere wetenschappelijke artikelen over die periode worden toegevoegd.
Zo zal de eerste catalogus worden voorzien van enkele inleidingen inzake het functioneren
van de Republiek en Amsterdam als stapelplaats van Europa. De complexe interne en
externe betrekkingen van de Republiek, vooral die met het Iberisch Schiereiland onder de
personele unie, worden hier nader belicht, alvorens over te gaan tot het presenteren van
de eerste archiefcollecties.
Een aantal mensen betrokken bij dit project verdienen speciale aandacht en dank.
Bij het Ministerie van Economische Zaken wil ik in het bijzonder Jan-Willem van Gent
bedanken voor zijn grote inzet en steun, met name om het project vlot te trekken tijdens
momenten dat serieuze moeilijkheden overwonnen moesten worden door een samenloop
van verschillende onvoorziene omstandigheden.
Onze bijzondere dank gaat naar Ambassadeur Wladimir Murtinho, een zeer
geïnspireerde en onvermoeibare diplomaat, die lange tijd het Projeto Resgate heeft bijgestaan.
Hij is helaas in het harnas gestorven, al ver over de tachtig jaar oud, en wij zullen verder
moeten zonder hem.
O p het Braziliaanse Ministerie van Cultuur is Dr. Esther Bertoletti verantwoordelijk
voor het gehefe Resgate project. Haar grote ervaring is zeer welkom bij dit complexe project
en wij zijn haar veel dank verschuldigd voor haar steun en hulp.
PREFÁCIO 11
Onze dank gaat ook uit naar Ambassaderaad Janine Bustani, die werkzaam was op
de Braziliaanse Ambassade in Den Haag toen dit project werd opgezet. Zij heeft ons met
raad en daad bijgestaan. Het doet ons een groot genoegen dat wij verder mogen
samenwerken met Minister Carlos Alberto Asfora, die ons enorm helpt.
Verder willen wij Nel Buve-Kelderhuis bedanken die zorgt voor het technische aspect van
de uitgave. Zij staat voor uitdagingen die zij elke keer weer meesterlijk oplost. Henny
Schendel heeft alle teksten naar het Portugees vertaald, zodat het voornemen om een
tweetalige catalogus te maken, uitgevoerd kon worden. Alle dank ook aan alle anderen die
hebben bijgedragen om dit werk mogelijk te maken: de auteurs uiteraard, maar ook speciale
dank aan de medewerkers van het Nationaal Archief, met name aan Diederick Kortlang,
die ons geholpen hebben met hun kennis en belangstelling voor dit project.
PREFÁCIO 13
aconselhou de uma forma muito efetiva. Temos o grande prazer de poder continuar a
colaboracão com o Ministro Carlos Alberto Asfora, que nos proporciona uma grande
ajuda.
Marianne L. Wiesebron
Deze catalogus is het resultaat van twee projecten: een project opgezet via het Ministerie
van Economische Zaken, waar de volgende bedrijven, Banco do Brasil, Damen Shipyards,
Harimex B.V., ING-Barings, Minasgas, Paques B.V. Supergasbras en VARIG Brazilian
Airlines, ook een belangrijke bijdrage aan geleverd hebben: De Nederlandse erfenis in Brazilië:
Handreiking aan Braziliaanse wetenschappers. Brazilië in de Nederlandse Archieven (1624-
1654). speciaal gericht op het toegankelijk maken van documentatie over het Nederlands
Brazilië van de zeventiende eeuw voor Braziliaanse wetenschappers. 1
Het tweede project, Projeto Resgate de Documentação Historica Barão do Rio Branco, bleek
parallel te lopen aan het eerste project en is opgezet door het Braziliaanse Ministerie van
Cultuur. Dit laatste project is zeer ambitieus en heeft de bedoeling om alle documenten
betreffende koloniaal Brazilië, aanwezig in Brazilië zelf en in Europa, te inventariseren, er
microfilms van te maken, deze op Cd-rom uit te brengen en het materiaal tegelijkertijd
door middel van catalogi toegankelijk te maken.
De documentatie over Nederlands Brazilië is slechts een onderdeel van het gehele project
Resgate. Dit specifieke project omvat alle documenten in de Nederlandse archieven die
betrekking hebben op Nederlands Brazilië op/microfilm brengen. O m deze microfilms te
kunnen maken moet, voor zover nodig, eerst een systematische inventaris gemaakt worden
van de bestaande documenten van deze periode. Het voornemen/ is om daarna deze
documenten zover mogelijk te catalogiseren met een korte beschrijving en deze informatie
beschikbaar te maken in gedrukte catalogi, De microfilms zullen bewaard worden in de
Nationale Bibliotheek te Rio de Janeiro. Deze microfilms worden tevens op Cd-rom gezet
en aan academische bibliotheken en archieven uitgedeeld. Het lijkt echter zinvol om al
deze gemicrofilmde documenten tevens in Nederland systematisch te gaan bewaren en
1
In dit werk zal de term Holland uitsluitend gebruikt worden voor de provincie, voor het land zal
de term Nederland gebezigd worden om verwarring te voorkomen.
INTRODUÇÃO
Dois projetos com um objetivo: A herança neerlandesa no Brasil e o Projeto Resgate
Marianne L. Wiesebron
O segundo projeto, Projeto Resgate de Documentação Histórica Barão do Rio Branco, vem
sendo realizado, paralelamente ao primeiro, pelo Ministério da Cultura brasileiro. Este
último projeto é bastante ambicioso e tem por objetivo inventariar, gravar em microfilmes
e com eles elaborar catálogos de todos os documentos relativos ao Brasil colonial, existentes
no próprio Brasil e na Europa. Posteriormente, os microfilmes serão gravados em Cd-rom
e distribuídos nas bibliotecas acadêmicas e em arquivos.
A documentação sobre o Brasil forma apenas uma parte do todo. No caso dos Países
Baixos, a intenção do Projeto Resgatei Át fazer microfilmes de todos os documentos relativos
ao Brasil neerlandês que se encontram presentes nos arquivos neerlandeses. Para possibilitar
a feitura desses microfilmes deve ser feito, inicialmente e na medida do necessário, um
inventário sistemático dos documentos existentes sobre esse período. O intuito é de, em
seguida, catalogar tais documentos, no quanto possível, com uma breve descrição, e
posteriormente fazer com que essas informações se tornem acessíveis em catálogos
impressos. Os microfilmes serão guardados na Biblioteca Nacional do Rio de Janeiro. Os
microfilmes gravados em Cd-roms serão distribuídos a bibliotecas universitárias e arquivos.
No e n t a n t o , t a m b é m parece sensato guardar sistematicamente tais d o c u m e n t o s
1
Neste obra o termo Holanda será somente utilizado para a província enquanto para o país a
palavra será Países Baixos. O adjetivo neerlandês se refere ao país.
16 INLEIDING'
Toen de initiatiefnemers tot het Nederlandse project zich realiseerden dat wetenschappers
al enkele jaren bezig waren met het omvangrijke Resgate project—zo waren de documenten
uit het Arquivo da Torre do Tombo te Lissabon al verwerkt—werd besloten tot een intensieve
samenwerking tussen beide projecten voor de verwerking van de documentatie over
Nederlands Brazilië. Deze samenwerking h o u d t in dat het Braziliaanse project het
microfilmen, en de verwerking van de microfilms op Cd-roms, voor zijn rekening neemt,
terwijl het Nederlandse project zich aan de uitgave van tweetalige catalogi in het Portugees
en Nederlands zal wijden.
2
José Honório Rodrigues, A pesquisa histórica no Brasil, 4 a ed. rev, e aum. São Paulo, 1982 (1952),
pp. 70-71.
INTRODUÇÃO 17
A segunda coleção foi compilada por José Hygino Duarte Pereira (1847-1901) nos anos
de 1885 e 1886. Também nesse caso, os documentos neerlandeses foram transcritos em
escrita do século XIX pelos então colaboradores do Arquivo. Eles compreendem trinta
b r o c h u r a s e se e n c o n t r a m no I n s t i t u t o Arqueológico, H i s t ó r i c o e Geográfico de
Pernambuco, na cidade do Recife. Em ambos os casos foram feitas escolhas, se bem que
não sabemos em que critérios foram baseadas, e apenas uma pequena parte de toda a
documentação do Arquivo Nacional foi reproduzida, sendo que, também no caso dos
documentos copiados por Caetano da Silva, partes podem ser encontradas em Recife. Até
~ José Honório Rodrigues, A pesquisa histórica no Brasil, 4'. ed. Revista e aumentada. São Paulo,
1982 (1952), pp. 70-71.
18 INLEIDING'
Vertaalde documenten zijn meestal de basis geweest van het onderzoek naar en de publicatie
van teksten over deze periode. O m een voorbeeld te geven: Francisco de Aldolfo Varnhagen
(1816-1878) heeft in zijn geschiedenis van Brazilië, speciale aandacht voor deze periode,
vooral met documenten uit Portugal, maar hij verwijst ook naar het werk van Nieuhoff,
Gedenkwaardige Brasiliaense Zee-en en Lant-Reize, uit Amsterdam, 1682. Verder maakt
hij gebruik van vertaalde documenten die te vinden zijn in de reeks Documentos Holandeses
in het Instituto Histórico Geográfico Brasileiro, te Rio de Janeiro. '
In de twintigste eeuw heeft vooral Prof. Dr. José Antônio Gonsalves de Mello (1916—
2002) onderzoek gedaan in de Nederlandse archieven en heeft daar in de jaren vijftig ook
enige documenten laten microfilmen. Deze historicus beheerste het Nederlands en de
paleografie uit de betreffende periode en heeft wetenschappelijke publicaties over deze
periode op zijn naam staan. Maar ook de microfilms die toen zijn gemaakt betreffen maar
voor een klein deel de aanwezige documenten over Nederlands Brazilië. José Honório
Rodriques had Mello gewezen op documenten aanwezig in het Amsterdams Archief en in
notariële archieven. Mello heeft lacunes geconstateerd in het werk dat Silva heeft laten
uitvoeren en dat zijn gebrek aan kennis van de Nederlandse taal hem parten had gespeeld
terwijl de medewerker van het Nationaal Archief geen Portugees kende en daardoor
belangrijk materiaal voor Brazilië had laten passeren.4
Deze lijst is zeker niet volledig maar hieruit moge de belangstelling voor de Nederlandse
documenten blijken en tegelijk de obstakels die in dit geval moesten worden overwonnen.
Het taalprobleem bleek een van de belangrijkste obstakels.
Dit Nederlandse project zal zich, wat de tweetalige catalogi betreft, voorlopig om financiële
redenen en redenen van tijd, voornamelijk tot enkele collecties in het Nationaal Archief
3
Francisco de Aldolfo Varnhagen, História geral do Brasil: antes da sua separação e independência de
Portugal, 10 a ed. integral São Paulo, Belo Horizonte, 1981 (1854).
4
Rodrigues, A pesquisa histórica no Brasil, pp. 103-104, 108-112.
INTRODUÇÃO 19
hoje, as duas coleções acima mencionadas nunca foram comparadas aos originais, e resta
saber se a transcrição ou eventual tradução foram alguma vez comparadas aos originais e
até que ponto lhes são fiéis.
Na maioria dos casos, os documentos traduzidos serviram de base para a pesquisa e para a
publicação de textos sobre o período em questão. Como exemplo, temos Francisco de
Aldolfo Varnhagen (1816-1878), que, em sua História do Brasil, mostra interesse especial
por esse período, sobretudo com base em documentos vindos de Portugal, referindo-se
igualmente, no entanto, à obra de Nieuhoff, Memorável Viagem Marítima e Terrestre ao
Brasil, de Amsterdam, 1682. Ademais, faz uso de documentos traduzidos da série
Documentos Holandeses do Instituto Histórico Geográfico Brasileiro, no Rio de Janeiro. 3
No século XX, foi principalmente o Prof. Dr. José Antônio Gonsalves de Mello (1916-
2002) quem fez pesquisas nos arquivos neerlandeses e, inclusive, providenciou a
microfilmagem de alguns documentos ainda nos anos cinqüenta. Esse historiador dominava
o idioma neerlandês e a paleografia do período em questão, tendo publicado várias obras
cientificas sobre o referido período. Porém, também os microfilmes feitos na época cobrem
apenas pequeno número dos documentos existentes sobre o Brasil neerlandês. José Honório
Rodrigues indicou a Mello os documentos existentes no Arquivo de Amsterdam e em
arquivos notariais. Mello constatou lacunas no trabalho que Silva fez executar, devidas em
parte a sua falta de conhecimento da língua neerlandesa, enquanto seu colaborador junto
ao Arquivo Nacional desconhecia o português, com o que material de grande importância
para o Brasil foi ignorado. 4
Esta lista evidentemente não está completa mas certamente torna evidente o interesse
pelos documentos neerlandeses, bem como os obstáculos que se apresentam, entre os
quais, os problemas lingüísticos são os mais difíceis a serem vencidos.
Este projeto neerlandês será, por equanto, por motivos financeiros, e também por motivo
de prazos, limitado à produção de três catálogos bilíngües, enfocando principalmente
3
Francisco de Aldolfo Varnahagen, História Geral do Brasil: antes da sua separação e independência
de Portugal, 10". ed. integral São Paulo, Belo Horizonte, 1981 (1854).
4
Rodrigues, A pesquisa histórica no Brasil, pp. 103-104, 108-112.
20 INLEIDING'
beperken. Wel zal ernaar worden gestreefd om deze serie van drie catalogi later middels
nieuwe sponsoring uit te breiden. We beginnen met de documenten betreffende Johan
Maurits van Nassau-Siegen 5 —die als bestuurder en als mens zeer bijzonder is geweest en
tot heden een onvergetelijke indruk heeft gemaakt—in het Koninklijk Huisarchief. De
omvangrijke Overgekomen Brieven en Papieren uit Brazilië en Curaçao, en de Notulen van
de Hoge Raad, met bijlagen die vaak interessante commentaren bevatten, zijn essentiële
documenten voor dit project. Deze behelzen het eerste deel van het project. Daarna zullen
andere archieven, zoals die hiervoor genoemde archieven van Amsterdam, Middelburg en
andere gemeenten en overige instellingen aan bod komen. Na het onsluiten van al deze
documenten, zonder meer een lange termijn project, zullen zowel in Nederland als Brazilië
mogelijk nieuwe beelden over deze periode ontstaan. Voorlopig gaat echter alle aandacht
naar het eerste deel uit en, om te beginnen, naar de eerste catalogus. Deze eerste tweetalige
catalogus is bedoeld als een kennismaking met Nederlands Brazilië en bestaat uit twee
delen: een presentatie van de voornaamste spelers en tegenspelers in hun historische context,
gevolgd door de presentatie van de in deze catalogus opgenomen collecties.
Deel 1
Het eerste deel betreft een inleiding op de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, die
gedurende bijna de gehele periode van het bestaan van Nederlands Brazilië in oorlog was
met Spanje, maar ook met Portugal, omdat beide rijken sinds 1580 onder de Castiliaanse
Kroon waren verenigd. De succesvolle Portugese opstand tegen Spanje (1640) leidde tot
een complexe situatie, de uiteindelijke verdrijving van de Nederlanders uit Brazilië en een
decennia slepend conflict van de Republiek met Portugal.
5
In 2004 wordt zijn geboorte 400 jaar geleden herdacht door wetenschappelijke publicaties, symposia
en tentoonstellingen.
INTRODUÇÃO 21
algumas coleções do Arquivo Nacional. Esperamos que essa série de três catálogos possa
ser futuramente ampliada graças a novos patrocínios. Começamos com os documentos
relativos a João Maurício de Nassau-Siegen 5 —um administrador extraordinário e uma
pessoa fora de série—no Arquivo da Casa Real, constantes das detalhadas Cartas e
Documentos provenientes do Brasil e Curaçao e as Notas do Supremo Conselho, com anexos
que freqüentemente contêm comentários interessantes. Estas colecões constituem material
essencial e formam a primeira parte do projeto. Em seguida, virão outros arquivos, como
os de Amsterdam, Middelburg e outros municípios, bem como os de outras instituições
especializadas. Depois da divulgação de todos esses documentos, o que implica, sem dúvida,
um projeto de longo termo, tanto os Países Baixos quanto o Brasil poderão ter uma nova
perspectiva sobre esse período. Por ora, todas as atenções voltam-se para a primeira parte
e, para começar, para este catálogo. Este primeiro catálogo bilíngüe tem por propósito
uma apresentação do Brasil neerlandês e tem duas partes: uma apresentação dos principais
personagens e figurantes no seu contexto histórico, seguida da apresentação das coleções
compreendidas neste catálogo.
Parte 1
A primeira parte compreende uma introdução sobre a República das Sete Províncias, que
durante quase todo o período da existência do Brasil neerlandês se encontrava em guerra
com a Espanha e também com Portugal, pois ambos os reinos estavam unidos sob a
Coroa de Castela desde 1580. A bem sucedida revolta portuguesa contra a Espanha (1640)
levou a uma situação complexa, à definitiva expulsão dos neerlandeses do Brasil e a um
conflito entre a República e Portugal que se arrastou por decênios.
5
Em 2004 se comemora o quarto centenário do seu nascimento, com publicações científicas,
simpósios e exposições.
22 INLEIDING'
toen zeker niet het idee van een nieuwe staat voor ogen. De zeven soevereine statencolleges
sloten zich tot een Unie aaneen. Statencolleges en Staten-Generaal ontwikkelden zich
tijdens de opstand van adviescolleges tot bestuursorganen en zouden tenslotte zelfs
soevereine machthebbers worden. Dat proces was naar zestiende-eeuwse maatstaven
modern, uniek zelfs in Europees verband.
De Republiek was, zoals Ebben dit treffend uitdrukt, een mixtum compositum van
republikeinse en monarchale elementen en een bond van zelfstandige staatjes met eigen
interne en onderlinge spanningen. In de loop van de tijd ontwikkelde zich een ordelijk
staatsbestel, dat ruimte bood aan de gewestelijke tegenstellingen van de soevereine
provincies. De gewesten konden binnen dit staatsbestel hun specifieke belangen behartigen,
maar gezamenlijke besluitvorming en activiteiten waren een moeizame worsteling. Veelal
nam Holland door zijn overwicht het voortouw in met name buitenlandse zaken en meestal
slaagde het erin zijn wil door te drijven, waarop de andere gewesten volgden. In een later
stadium zal aan de hand van de diplomatieke onderhandelingen tussen de Republiek en
Portugal over Brazilië worden geïllustreerd hoe gewesten hun belangen in het typische
staatsverband van de Republiek konden verdedigen.
Het economisch succes was te danken aan een veelheid van factoren, waaronder een
stedelijke en gecommercialiseerde marktgerichte maatschappij, een voor die tijd zeer
mobiele bevolking met een hoge graad van scholing, die een volledige deelname aan de
geldeconomie had bereikt, en bereid was werk te zoeken buiten haar directe omgeving.
Staat en overheden traden in economische zaken regulerend op en riepen instellingen in
het leven die gericht waren op de bevordering van handel en nijverheid. De vele kwalitatieve
migranten en de bundeling van hun kennis en kapitaal met dat van de Noord-Nederlanders
leidden tot optimale voorwaarden voor een indrukwekkende handelseconomie en
dienstverlening. Vandaar ook dat Ebben in Amsterdam in de Zeventiende Eeuw ingaat op
de ontwikkeling van deze handelsmetropool die in de late zestiende en de zeventiende
eeuw uitgroeide tot de grootste stapelmarkt van Europa, een formidabele concentratie
van scheepsbouw, aanverwante nijverheid en een belangrijk financieel centrum. De stad
had een uitstraling die andere handelssteden, zoals Londen en Hamburg, pas begin
achttiende eeuw zouden krijgen. Voor het begin van de tachtigjarige oorlog (1568-1648),
was Amsterdam een regionaal handelscentrum dat achterlag bij Antwerpen, maar in de
tijd van het Braziliaanse avontuur werd Amsterdam tot een handelsmetropool en een
belangrijk cultureel c e n t r u m . H e t was het belangrijkste c e n t r u m wat betreft de
boekdrukkunst en de cartografie. Vele klassieke publicaties over Nederlands Brazilië zijn
dan ook hier gedrukt en uitgegeven. Vele vooraanstaande schilders, waarvan Rembrandt
van Rijn de meest bekende is, hebben daar hun kunst bedreven. Alleen op intellectueel
gebied was Leiden belangrijker. De talrijke immigranten, Franse en Waalse calvinisten,
Joden en anderen, hadden hier een zeer belangrijke bijdrage toe geleverd. Voor degenen
die deze periode en de Republiek beter wensen te leren kennen presenteert Ebben tot slot
Een selectieve Bibliografie van werken over de Republiek der Verenigde Nederlanden, verschenen
in het Duits, Engels, Frans, Portugees en Spaans.
INTRODUÇÃO 23
O sucesso econômico era devido a uma série de fatores, entre os quais uma sociedade
urbana de orientação comercial, uma população bastante móvel em se considerando a
época, com alto grau de escolaridade, que tinha alcançado uma total participação na
economia monetária e se mostrava disposta a buscar trabalho fora de sua própria vizinhança.
O Estado e as autoridades assumiam posição de reguladores das questões econômicas e
criavam instituições que visavam a promoção do comércio e da indústria. O s muitos
migrantes qualificados e o entrelaçamento de seus conhecimentos e capital com os dos
neerlandeses do norte levaram a condições propícias para uma economia comercial e
prestação de serviços impressionantes. É também por isso que Ebben, em Amsterdam no
Século Dezessete, concentra-se no desenvolvimento dessa metrópole comercial que, nos
fins do século XVI e limiar do século XVII, desenvolveu-se no maior entreposto da Europa,
numa formidável concentração de construção naval e indústrias complementares, bem
como n u m importante centro financeiro. A cidade tinha uma irradiação que outras cidades
comerciais como Londres e H a m b u r g o só adquiririam no início do século XVIII. Antes
do início da guerra dos oitenta anos (1568-1648), Amsterdam era um entreposto regional
que secundava a Antuérpia, mas na época da aventura brasileira tornou-se uma metrópole
comercial e um importante centro cultural. Era o mais importante centro no que se refere
à arte da impressão do livro e à cartografia. Muitas publicações clássicas sobre o Brasil
neerlandês aqui foram impressas e editadas. Muitos pintores importantes, entre os quais
Rembrandt van Rijn é o mais conhecido, lá conceberam suas obras. Apenas a nível
intelectual Leiden era mais importante. Os inúmeros imigrantes, calvinistas franceses e
valões, judeus e outros, forneceram uma contribuição considerável. Para quem quiser
conhecer melhor esse período e a República, Ebben apresenta Uma Bibliografia seletiva de
obras sobre a Repiíblica dos Países Baixos Unidos, publicadas em alemão, espanhol, francês,
inglês e português.
24 INLEIDING'
In Portugal binnen het Spaanse Rijk (1580-1640). De gevolgen van een onvrijwillige personele
unie gaat Raymond Buve in op de achtergronden van de complexe betrekkingen tussen
de Republiek en de dubbelmonarchie op het Iberisch Schiereiland. In 1580 slaagde de
Castiliaanse vorst Filips II erin om met een zekere dwang Portugal onder de Castiliaanse
kroon te krijgen. Dat had vergaande gevolgen voor het Portugese Rijk, niet alleen vanwege
door de Spaanse Kroon doorgevoerde administratieve hervormingen, maar ook omdat
Portugal nu direct betrokken werd bij de politieke conflicten van de grootmacht Spanje.
Een van die conflicten betrof de in Spaanse ogen ongezeglijke adel en steden in de
Nederlanden. Dat conflict leidde in 1568 tot een formele opstand en in 1580, het jaar
van de Spaanse unie met Portugal, tot afscheiding en de oprichting van de Noord-
Nederlandse Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Koning Filips probeerde de
Nederlandse handel met Portugal en Spanje, en de koloniën van beide landen te fnuiken.
De Portugese factorijen en plantagegebieden in Azië en Amerika werden het doelwit van
de Verenigde Oost Indische Compagnie (V.O.C) en later de West Indische Compagnie
(W.I.C). De Nederlandse deelname aan de aantrekkelijke Braziliaanse suikerhandel groeide
in de illegaliteit en tijdens het Twaalfjarig Bestand tussen de Republiek en Spanje ( 1 6 0 9 -
1621) kreeg deze, nu toegestane, handel een grote omvang. Het opnieuw uitbreken van
de oorlog was een belangrijk motief voor de oprichting van de W.I.C, die vrijwel
onmiddellijk inzette op maximale schade aan de Iberische handel naar de Amerika's en
verovering van de Braziliaanse suikergebieden. Dit bleek des te erger omdat de Portugese
koloniale gebieden door de Spaanse besognes in Europa goeddeels aan hun lot werden
overgelaten. Dat gaf Johan Maurits de kans om eigenhandig met de Brazilianen tot een
vorm van wapenstilstand en samenwerking te komen. Voor Portugal bleek de unie met
Spanje echter een steeds grotere last als gevolg van de Spaanse oorlogspolitiek in Europa
en elders in de wereld. Politieke onmacht in Madrid en opstanden in Spanje boden een
deel van de Portugese élite de kans om zich in 1640 los te maken onder de nieuwe koning
João IV. Deze wilde direct (1641) een wapenstilstand met de Republiek en een alliantie
met Engeland, want Spanje bleef formeel in oorlog met Portugal tot 1668. Het conflict
met de Republiek over Brazilië zou zich echter nog jarenlang voortslepen. De gevestigde
belangen in de koloniale handel in de Republiek verzetten zich hevig tegen een vrede met
Portugal die verder zou gaan dan Europa, terwijl de Portugese koning uit noodzaak tot
rugdekking in Europa bleef aandringen op een vredelievende schikking met de Republiek.
Het waren de Brazilianen zelf die het voortouw namen bij de uiteindelijke herovering van
de noordoostelijke capitanias, later gesteund door Lissabon. In de Republiek bleef, zeker
onder de oorlogspartij, lange tijd een stevige wrok tegen Portugal hangen. Deze leidde
nog tot een korte oorlog tegen Portugal en een uiteindelijk vredesverdrag met een Portugese
schadevergoeding aan de Republiek.
INTRODUÇÃO 25
Deel 2
Na deze studies die de historische achtergrond geven en de brede context laten zien waarin
dit stukje geschiedenis geplaatst moet worden, wordt in dit deel specifiek naar een aantal
collecties gekeken en waar deze collecties gevonden zijn. Daarvoor is eerst enige informatie
nodig over de archieven en de bestaande collecties in Nederland.
Als eerste collectie worden kaarten gepresenteerd uit de collecties van het Nationaal Archief.
Raymond Buve begint met een inleiding over de kaartencollectie die in het Nationaal
Archief te vinden is over Nederlands Brazilië en de Zuidelijke Atlantische Oceaan. In dit
eerste deel van de catalogus gaat hij in op de periode van 1627 tot 1645, dat wil zeggen de
periode van de verovering en die van de stabilisatie van bewind onder Johan Maurits van
Nassau. Ze betreft een reeks kaarten over de pogingen tot verovering van Bahia en later
Pernambuco, gevolgd door schetskaarten van de kust van noord-oost Brazilië. In deel
twee zal een verdere collectie kaarten worden opgenomen.
De volgende collectie wordt ingeleid door Jaap van Veen. Deze historicus begint met een
korte inleiding over de Nederlandse archieven in het algemeen en geeft daarna aan waar
de belangrijkste collecties betreffende zeventiende-eeuws Nederlands Brazilië te vinden
zijn. Hij begint met het grootste archief, het Nationaal Archief, dat onder meer de
documenten van de West Indische Compagnie herbergt. Daarna komen de stadsarchieven
van de handelssteden in Holland en Zeeland, maar ook dat van de Portugees Joodse
gemeente dat zich bevindt in het Amsterdamse Gemeentearchief. Van belang zijn ook de
familiearchieven waarvan sommige in het Nationaal Archief te vinden zijn, maar ook in
particulier bezit, zoals het familiearchief van Oranje-Nassau dat zich in het Koninklijk
Huisarchief in Den Haag bevindt. In dat archief, waarvan van Veen eerst uitlegt hoe het
tot stand is gekomen, is correspondentie van Johan Maurits van Nassau-Siegen te vinden.
Na een uitleg over het soort documenten, worden deze stukken kort nader toegelicht.
Ebben geeft tot slot nog een kritisch commentaar op een werk dat in 2001 in Brazilië is
uitgekomen, de Guia de Fontes, samengesteld door Marcos Galindo en Lodewijk Hulsman.
Deze Guia betreft een voorronde langs de Nederlandse archieven om aan te geven waar er
materiaal te vinden is over zeventiende-eeuws Nederlands Brazilië. Deze publicatie was
een eerste aanzet in het kader van het Projeto Resgate, maar Ebben maakt duidelijk in zijn
artikel dat deze Guia te wensen over Iaat.
De wens en hoop is dat dank zij dit project meer historici en andere belangstellenden
voor Nederlands Brazilië in de zeventiende eeuw, toegang zullen krijgen tot nieuw materiaal
en dat daardoor aan beide kanten nieuwe perspectieven zullen ontstaan.
INTRODUÇÃO 27
Parte 2
Depois desses estudos, que fornecem o pano de fundo histórico e mostram o contexto
amplo no qual esse capítulo da história deve ser situado, esta parte considera especificamente
um determinado número de coleções e onde estas foram encontradas. Para tanto, enfoca-
se primeiro a informação sobre os arquivos e as coleções existentes nos Países Baixos.
A coleção seguinte é apresentada por Jaap van Veen. Este historiador começa com um
breve introdução aos arquivos neerlandeses em geral e informa, em seguida, onde as mais
importantes coleções sobre o Brasil neerlandês do século XVII podem ser encontradas.
Ele começa com o maior arquivo, o Arquivo Nacional, que abriga, entre outros, documentos
relativos à Companhia das índias Ocidentais, e examina, em seguida, os arquivos municipais
das cidades comerciais da Holanda e da Zelândia, como também os da comunidade judaico-
portuguesa, que se encontram no Arquivo Municipal de Amsterdam. Importantes também
são os arquivos familiares, dos quais alguns se encontram no Arquivo Nacional e outros
são de propriedade particular, tal como o arquivo de família dos Oranje-Nassau, que está
no Arquivo da Casa Real, na Haia. Neste arquivo, que van Veen primeiramente explica
como foi criado, encontramos a correspondência de João Maurício de Nassau-Siegen.
Seguindo a explicação sobre quais os tipos de documentos, estes são mais detalhadamente
analisados.
Ebben termina com um comentário crítico da obra editada no Brasil, em 2001, o Guia de
Fontes, compilado por Marcos Galindo e Ludovico Hulsman. Esse Guia faz um apresentação
preliminar dos arquivos neerlandeses a fim de indicar onde o material sobre o Brasil
neerlandês do século XVII pode ser encontrado. Essa publicação foi um primeiro impulso
para o Projeto Resgate, mas Ebben deixa claro em seu artigo que esse Guia contém lacunas.
Espera-se e deseja-se que, graças a este projeto, maior número de historiadores e interessados
no Brasil neerlandês do século XVII tenham acesso a novo material e que, com isso,
surjam novas perspectivas em ambos os lados.
DEEL 1 / 1 Â PARTE
Inleiding
Introdução
N o ano de 1648, em Munster na Westfália, foi selada a paz entre o rei de Espanha e a
República dos Países Baixos Unidos. Chegava assim ao fim, após oitenta anos, a luta por
riquezas dos revoltosos neerlandeses que, finalmente, tiveram reconhecido oficialmente o
seu Estado, surgido de violências bélicas. Na época da eclosão da revolta, em 1560, os
rebeldes não visavam a fundação de um novo estado. A jovem República nascia, assim,
por puro acaso. Na primeira metade do século XVII esse novo estado de províncias rebeldes
iria transformar-se em uma das mais poderosas economias da Europa. Desenvolver-se-ia
até chegar a ser a mais importante nação comercial do m u n d o , com uma ampla rede
mercante na Europa, África, Ásia e América. Na Ásia os neerlandeses fundaram, muitas
vezes às custas dos portugueses e dos espanhóis, todo u m império de feitorias. Estavam,
também, ativos na costa ocidental da África e no Novo M u n d o tentaram fundar colônias
no Brasil, porém, com sucesso efêmero. Os navios neerlandeses trafegavam por todos os
mares e dominavam a marinha mercante na Europa. Amsterdam tornava-se o entreposto
do m u n d o . Ora, em conseqüência da sua poderosa posição econômica, a República
Neerlandesa também começava a exercer importante papel político e militar na Europa.
Mas não só a eficiência política e militar dos neerlandeses eram alvo de admiração. Também
no campo das artes, sobretudo na pintura, e das ciências o progresso da República chamava
a atenção mundial. Aos olhos de muitos estrangeiros esse país de alta densidade demográfica,
situado abaixo do nível do mar e com inúmeras cidades, aldeias e canais era formado por
uma sociedade enigmática. N ã o tinha rei ou monarca e era regido por sete Conselhos de
Estado soberanos formando uma União. Aos olhos do m u n d o tratava-se de uma sociedade
calvinista, mas, na realidade, ali uma espantosa variedade de religiões coexistia em relativa
paz.
Nas próximas páginas ficará claro como a revolta contra Felipe II deu origem à
República dos Países Baixos Unidos e como, graças a uma singular combinação de fatores
e coincidência de circunstâncias a República pôde crescer a ponto de tornar-se u m gigante
econômico. Mostraremos também como, no século XVII, a República, além de passar
32 D E REPUBLIEIC
economische reus. Aangetoond wordt ook dat de Republiek in de zeventiende eeuw niet
alleen een economische Gouden Eeuw kende, maar ook een politiek en cultureel
hoogtepunt beleefde.
Karei V
Karei V (1506-1555) was de machtigste vorst van zijn tijd. In zijn rijk ging de zon niet
onder. Hij was keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, hij heerste over delen
van Italië en was de soevereine vorst van alle Spaanse koninkrijken. Tot in de Nieuwe
Wereld reikte zijn gezag waar de voormalige indiaanse rijken Mexico en Cuzco door Spaanse
veroveraars waren onderworpen. Ook de Nederlanden maakten deel uit van zijn rijk. Ze
bestonden uit 17 verschillende gewesten, ieder met hun eigen politieke tradities, eigen
staatkundige instellingen en eigen economische karaktereigenschappen. 1 Karei was
vooreerst, om de belangrijkste van deze gewesten te noemen, hertog van Brabant, graaf
van Vlaanderen, Holland en Zeeland, in de plaats van heer van alle Nederlanden tezamen.
Van een besef van nationale eenheid onder de Nederlanders was nauwelijks of geen sprake.
In navolging van zijn Bourgondische voorvaderen streefde Karei in zijn binnenlandse
beleid ernaar zijn Nederlandse bezittingen te vergroten en politiek te verenigen. Karei
b r a c h t de N e d e r l a n d e n b i j e e n in een w a n k e l s t a a t s v e r b a n d w a a r v a n hij als
gemeenschappelijk vorst het belangrijkste element was. In 1548 trof hij een regeling waarbij
hij de Nederlanden als staatkundig geheel een plaats gaf binnen het Duitse keizerrijk,
waartoe de meeste gewesten officieel steeds behoord hadden. Het grondgebied omvatte
ongeveer de huidige drie staten Nederland, België en Luxemburg wier oorsprong voor een
groot deel dateert uit de tijd van de regering van Karei V.2
Kareis binnenlandse politiek stemde in grote lijnen overeen met dat van zijn
dynastieke voorouders, de Bourgondische hertogen die tijdens de Late Middeleeuwen in
het bezit waren gekomen van de belangrijkste Nederlandse gewesten door vererving en
veroveringen. Karei en zijn voorouders stelden volstrekt logisch en consequent pogingen
in het werk om het centrale bestuur te versterken. Naarmate het aantal vorstendommen
dat zij onder hun gezag stelden, toenam, voelden zij de behoefte de rechtspaak, de financiën,
het bestuur en de wetgeving te centraliseren, te rationaliseren en te professionaliseren.
1
Doorgaans spreekt men van de 'zeventien' Nederlanden. Over het precieze aantal gewesten bestaat
geen duidelijke overeenstemming.
2
Deze drie kleine, maar economisch succesvolle staten kennen ondanks hun taalkundige, religieuze
en politieke verschillen een solidariteit en een vorm van politieke samenwerking, grotendeels
onder druk van de bedreiging onder de voet te worden gelopen door de grote hen omringende
staten Engeland, Duitsland en Frankrijk. O f het historisch besef van de voormalige eenheid
onder Karei V en zijn Bourgondische voorgangers hierbij een rol speelt, is een vraag die moeilijk
is te beantwoorden.
A REPÚBLICA 33
por uma Era Dourada econômica, também alcançou pontos culminantes na política e na
cultura.
Carlos V
Carlos V (1506-1555) foi o mais poderoso monarca da época. Em seu reino o sol nunca
se punha. Era ele imperador do Santo Império Romano da Nação Alemã, dominava parte
da Itália e era o soberano de todos os reinos espanhóis. Sua autoridade estendia-se até o
Novo Mundo, onde os antigos reinos indígenas México e Cuzco haviam sido dominados
pelos conquistadores espanhóis. Também faziam parte do seu reinado os Países Baixos,
formados por 17 diferentes províncias, cada qual com suas próprias tradições políticas,
instituições jurídicas e características econômicas. 1 Em vez de ser soberano dos Países
Baixos como um todo, Carlos V era, em primeiro lugar, Duque de Brabante, Conde de
Flandres, da Holanda e Zelândia, para citar as províncias mais importantes. Não existia,
entre os neerlandeses, a noção de união nacional. A exemplo de seus ancestrais borgonheses,
Carlos V visava ampliar suas posses neerlandesas e chegar a uma unificação política. Assim,
conseguiu unir os neerlandeses dentro de um governo instável sendo ele mesmo, como
soberano da coletividade, o elemento mais importante. Em 1548 conseguiu fazer com
que os Países Baixos fossem anexados, como membro político, ao Reino Alemão, ao qual
a maior parte das possessões já pertencia oficialmente. O território compreendia
aproximadamente os atuais três países: Países Baixos, Bélgica e Luxemburgo cuja origem,
em grande parte, devido à época do governo de Carlos V.2
Em linhas gerais, a política interna de Carlos V coincidia com a de seus ancestrais
dinásticos, os duques borgonheses que, durante o ocaso da Baixa Idade Média, se
apoderaram das mais importantes províncias neerlandesas por meio de heranças e
conquistas. Carlos V e seus antecedentes tentaram, de maneira absolutamente lógica e
conseqüente, fortalecer o governo central. Na medida em que aumentava o número de
principados sob seu jugo, viam-se compelidos a centralizar, racionalizar e profissionalizar
a jurisdição, as finanças, a administração e a legislação. Do Conselho monárquico dos
antecessores de Carlos V havia surgido um sistema difuso de conselhos e comissões de
competência imprecisa. O desejo de Carlos V de adaptar a sua administração às exigências
da época levou a uma reorganização do antiquado e confuso sistema. Assim, foram criados
1
Em geral mencionam-se as dezessete províncias neerlandeses. Não existe consenso sobre o número
exato das províncias.
Estes três pequenos estados, economicamente exitosos são solidários, apesar dos diferenças
idiomáticas, religiosas e políticas, para poder resistir aos países vizinhos: Inglaterra, Alemanha e
frança. É difícil averiguar, se a noção histórica da união anterior sob Carlos V e seus predecessores
borgonheses, desempenharan um papel neste contexto.
34 DE REPUBLIEIC
Onder Kareis voorgangers was uit de vorstelijke raad door differentiatie een diffuus stelsel
van colleges en commissies ontstaan met onduidelijke competenties. Kareis wens om zijn
landsheerlijk bestuur beter op de eisen van zijn tijd af te stemmen, leidde tot de reorganisatie
van het oude en verwarrende stelsel. Hij stelde drie raden in, de Raad van State, de Geheime
Raad en de Raad van Financiën, die later de Collaterale Raden zijn genoemd.
Van deze raden genoot de Raad van State het meeste aanzien. De raad fungeerde
als een soort kroonraad onder voorzitterschap van de landsheer zelf of diens landvoogd.
De zetelende leden, voornamelijk autochtone hoge edelen hadden tot taak de vorst advies
uit te brengen over het algemene politieke beleid. Al tijdens de regering van Karei V
ontstonden spanningen in deze raad door het toenemend aantal leden van burgerlijke
afkomst. Naarmate de taken van de raad omvangrijker en ingewikkelder werden, nam de
behoefte aan deskundige ambtenaren toe. O p voorspraak van Karei en later ook van Filips
II (1555-1598) namen steeds meer juristen plaats in dit voorname college onder wie zich
ook buitenlanders, vooral Bourgondiërs, bevonden. Naar hun ambtskleding werden zij
Conseillers de robe longue genoemd. De vorst beloonde de verdienstelijksten door hen in
de lage adelstand te verheffen met het doel hen aan zich te binden. Naast de oude adel die
zijn aanzien uit zijn voorgeslacht putte en zijn nut op het slagveld bewees, noblesse d'epée,
ontstond er zo een nieuwe ambtsadel of noblesse de robe. De invloed van de nieuwe
ambtenarenadel niet alleen in de Raad van State, maar ook in de andere raden en in het
centrale bestuur in het algemeen werd gaandeweg zo groot, dat de oude adel zich ging
beklagen omdat deze zich in zijn specifieke functies benadeeld voelde.
De tweede raad, de Geheime Raad bestond geheel uit juristen. Dat was ook
begrijpelijk aangezien deze raad belast was met de algemene wet- en regelgeving en het
algemene strafrecht in de Nederlanden. De ambtenaren hadden onder andere de opdracht
de complexe rechtstelsels schriftelijk vast te leggen en aan te passen aan meer centralistische
rechtsopvattingen die geïnspireerd waren door het Romeinse recht. Kareis ondubbelzinnige
bedoeling daarbij was meer greep op het bestuur van steden en landstreken te krijgen.
Noch hij, noch Filips II oogstten echter veel succes op dit terrein. Standen, steden en
gewesten, gebrand op het behoud van hun voorrechten en op de handhaving van hun
autonomie, stelden zich teweer tegen de voortschrijdende centrale machtsuitoefening van
de vorst. Met name hun streven naar centralisatie van het bestuur en de wetgeving stuitte
op grote moeilijkheden. Lokale besturen en hoge edelen rondom de vorst die tot zijn
hofhouding en hofraad behoorden, lieten zich hun bevoegdheden en medezeggenschap
niet zonder meer ontnemen. In deze sfeer moet ook de weerstand van de stedelijke en
plaatselijke besturen tegen de vorstelijke initiatieven om het ingewikkelde stelsel van rechten
en privileges van steden en gemeentes te codificeren worden begrepen. De Geheime Raad
had in 1579 nog slechts een twintigtal plaatsen de rechten kunnen bekrachtigen en als
wet kunnen uitvaardigen. Een van de verwijten die de opstandelingen Filips II maakten,
was dat hij bij de uitoefening van de centrale wetgeving de aloude of vermeend aloude
gewestelijke en lokale privileges schond. In de Republiek der Verenigde Provinciën zou
niet voor niets tot de komst van de Franse revolutionairen centrale wetgeving slechts zeer
beperkt blijven.
A REPÚBLICA 35
De derde raad die Karei V in 1531 oprichtte, de Raad van Financiën, kwam voort
uit zijn streven om overzicht te krijgen over de vorstelijke inkomsten uit domeinen en
gewone belastingen die steden en dorpen dienden te betalen. Voorheen al hadden zijn
Bourgondische voorouders hiertoe met wisselend succes rekenkamers in hun belangrijkste
gewesten opgericht. De Raad van Financiën kan beschouwd worden als een kroon op het
werk van het streven van de Nederlandse vorsten om meer greep te krijgen op hun financiële
middelen. De raad was een centraal rekenhof dat toezicht hield op de gewestelijke
rekenkamers. Ook had hij bemoeienis met de bedes, de landsheerlijke verzoeken aan de
gewestelijke en generale statenvergaderingen, de Staten-Generaal om financiële bijdrages.
Vooraf stelde hij een begroting op waaruit het benodigde bedrag moest blijken. Na
toezegging van de bede was de raad verantwoordelijk voor de inning en de besteding van
de gelden. In dit college zetelden edelen en in toenemende mate deskundige burgers.
De Staten-Generaal waren in feite ook een product van het vorstelijk streven naar
centralisatie. O m praktische redenen hadden de Bourgondiërs al besloten vertegen-
woordigers van de gewestelijke Statenvergaderingen op één plaats bijeen te roepen in
plaats van een rondreis langs alle afzonderlijke Statencolleges te maken. In 1464 had
formeel de eerste gezamenlijke vergadering van enkele Statendeputaties plaats gehad. Ook
tijdens de regeringen van Karei V en Filips II kwamen de Staten-Generaal bijeen om
overleg te plegen met de vorst. Dat gebeurde bij bijzondere gelegenheden zoals in 1555
bij het aftreden van Karei V ten gunste van zijn zoon Filips II, maar in veel gevallen riep
de vorst de afgevaardigden van de Staten bijeen om een bede te doen. In de Nederlandse
Staten-Generaal traden de afgevaardigden niet zoals in Frankrijk op per stand, maar bleven
zij als vertegenwoordigers van hun gewest als een delegatie bij elkaar die over de belangen
van hun provincie waakten. De Staten verdedigden niet alleen met hand en tand hun
voorrecht om samen met de vorst belastingen te verordonneren maar ook het recht deze
zelf te innen en te beheren. Pogingen van de vorst om permanente belastingen in te stellen
liepen altijd stuk op het wantrouwen van de Staten die vreesden hun medezeggenschap te
verliezen en een financieel onafhankelijke vorst tegenover zich te krijgen. Fiscaliteit was
in de Nederlanden een heet hangijzer tussen vorst en onderdanen en werd een belangrijk
strijdpunt in de Opstand, toen de hertog van Alva een permanente belasting van tien
procent op de verkoop van alle roerende goederen wilde opleggen, de zogenaamde Tiende
Penning. Hoewel de Staten-Generaal geen bestuurlijke bevoegdheden hadden, probeerden
zij die wel te krijgen door de financiële nood van de vorst uit te buiten. Onder de bijzondere
omstandigheden in 1576 maakten de Staten-Generaal gebruik van de onverwachte kans
om als eigenmachtig bestuursorgaan op te treden. Als gevolg van de Opstand tegen Filips
II wisten de Generale Staten deze positie in de noordelijke gewesten te behouden.
Hoewel de Bourgondische vorsten bij hun streven naar centralisatie op verzet
stuitten, hadden zij ook medestanders van hun beleid die zich bij hen aansloten om
principiële redenen, uit pragmatisme of eigenbelang. De Bourgondische hertogen hadden
in hun machtsstreven, bijvoorbeeld, bijzondere aandacht besteed aan een goede organisatie
en aan de deskundigheid van de hoge rechtspraak die aan hen als bron van alle vorstelijke
gerechtigheid was voorbehouden. In de belangrijkste gewesten Vlaanderen, Brabant en
Holland richtten zij gerechtshoven op en sinds de vijftiende eeuw ontstond geleidelijk
A REPÚBLICA 37
tribunais regionais de contas além de cuidar dos pedidos, das solicitações nacionais de
ajuda financeira durante a assembléia geral dos estados, ou seja, os Estados-Gerais. Nesses
casos, executava um orçamento prévio para demonstrar a quantia que seria necessária.
Uma vez aceito o pedido, o conselho era responsável pela aquisição e aplicação da soma.
Este colégio era formado, inicialmente, por nobres e, posteriormente, cada vez mais por
peritos burgueses.
Os Estados-Gerais, na realidade, eram também um produto da aspiração real pela
centralização. Por motivos práticos, os borgonheses já haviam decidido reunir todos os
representantes das províncias em um só lugar ao invés de visitar cada um dos Conselhos
de Estado. Em 1464, foi realizada a primeira reunião formal de algumas representações
estatais. Também durante os reinados de Carlos V e Felipe II os Estados-Gerais se reuniam
para deliberar com o monarca. Isto acontecia em ocasiões especiais como quando, em
1555, Carlos V abdicou em prol de seu filho Felipe II. No entanto, não eram raros os
casos em que o monarca reunia os representantes dos Estados a fim de apresentar um
pedido. Nos Países Baixos os deputados não se apresentavam, tal como na França, por
ordem hierárquica, mas se agrupavam em delegação de acordo com os interesses de suas
províncias. Os Estados não defendiam apenas a unhas e dentes seu privilégio de decretar
a taxação de impostos juntamente com o monarca, mas também o direito de cobrá-los e
administrá-los. As tentativas do monarca para que se estabelecessem impostos permanentes
nunca deram certo devido à desconfiança dos Estados que temiam perder sua participação
e se depararem com um monarca financeiramente independente. O sistema fiscal sempre
foi, nos Países Baixos, um problema espinhoso entre monarca e súditos e se tornou um
importante ponto de controvérsia na Revolução, quando o Duque de Alva pretendeu
estabelecer um imposto permanente de dez por cento, sobre as vendas de bens imóveis, a
chamada 'Décima Moeda'. Apesar dos Estados-Gerais não terem tido autoridade
administrativa, tentavam obtê-la explorando as necessidades financeiras do monarca. Foi
sob circunstâncias excepcionais que, em 1576, aproveitando uma oportunidade inesperada,
os Estados-Gerais assumiram a posição de órgão administrativo independente. Em
conseqüência da Revolta contra Felipe II os Estados-Gerais conseguiram manter tal posição
nas províncias do norte.
Apesar dos monarcas borgonheses e n c o n t r a r e m resistência à sua idéia de
centralização, também contavam com aliados que a eles se ligavam por princípio, por
questões pragmáticas ou por interesses próprios. Assim, por exemplo, sua ambição por
poder, levou os duques borgonheses a dedicarem atenção especial à boa organização e à
eficiência profissional da alta corte de jurisdição que lhes havia sido outorgada como
fonte de toda a justiça real. Eles criaram cortes de justiça nas principais províncias, ou seja,
em Flandres, no Brabante e na Holanda, e, desde o século XV apareceu um departamento
especial dentro do Conselho ducal que passou a funcionar como alta corte de justiça
central. Assim, formou-se, por fim, em 1504, o Grande Conselho, que foi estabelecido
centralmente na cidade de Mechelen. Nos Países Baixos, com seu comércio e sua marinha-
mercante altamente desenvolvidos, havia especial interesse prático em uma justiça
obrigatória e imparcial para atender às eventuais demandas justiciais dos comerciantes e
dos armadores. O sucesso do Grande Conselho foi crescente. O número de sentenças
38 D E REPUBLIEIC
een aparte afdeling binnen de hertogelijke Raad die als centraal hooggerechtshof ging
functioneren. Uiteindelijk vormde zich hieruit in 1504 de Grote Raad die gevestigd werd
in de centraal gelegen stad Mechelen. In de Nederlanden met hun sterk ontwikkelde
handel en scheepvaart was een onpartijdige, deskundige en bindende rechtspraak van
groot praktisch belang voor de rechtzoekende kooplieden en reders. De Grote Raad kende
een toenemend succes. Het aantal arresten groeide in de regeringsjaren van Karei V van
een jaargemiddelde van veertig naar honderdzeventig. Karei, zijn zoon Filips II en hun
voorgangers putten uit de bindende vorstelijke rechtspraak die de hoogste rechtspraak
was in de Lage Landen een groot prestige.
Karei V stelde, zoals ook andere vorsten van zijn tijd dat deden, pogingen in het
werk om kerkelijke structuren aan te passen aan zijn politieke en staatkundige wensen.
Hij bereidde een herstructurering van de kerkelijke organisatie voor die in 1559 onder
zijn zoon werd ingevoerd. De keizer wilde de kerkelijke grenzen laten samenvallen met
die van de staat en de verwevenheid tussen kerk en staat versterken. De nieuw benoemde
aartsbisschop van Mechelen, Granvelle, was tevens de hoogste raadgever van de vorst in
de Nederlanden. Door de reorganisatie kreeg de landsheer meer greep op de benoeming
van bisschoppen en abten en op de kerkelijke financiën. De hoge adel die doorgaans
belangrijke kandidaten waren geweest voor de hoogste kerkelijke functies, zagen zich
gepasseerd door vertrouwelingen van de vorst. Deze nieuwe praktijk wekte des te meer
wrevel onder de autochtone adel omdat zij zich beroofd zagen van de toegang tot politieke
en financiële middelen. De abdijen en de bisdommen hadden namelijk aanzienlijke
inkomsten en de hoge geestelijkheid was in een aantal gewesten een belangrijke politieke
kracht onder andere doordat zij in de Staten de eerste stand vormde. Irritatie wekte ook
de benoeming door de vorst van allochtone geestelijken van lage adellijke komaf.
Filips II
O p 25 oktober 1555 droeg Karei V in een bijzondere vergadering van de Staten-Generaal
in zijn paleis te Brussel de regering van de Nederlanden over aan zijn zoon, Filips II. Het
was pas de tweede keer dat de Nederlanders kennis maakten met de nieuwe vorst. In 1549
had hij een rondreis gemaakt door de Nederlanden die hem echter niet wezenlijk in contact
had gebracht met de gewestelijke en plaatselijke standen en bestuurders. De nieuwe vorst
was voor de Nederlanders vooral een vreemdeling en hij zou dat ook blijven. Hij was
geboren en getogen in Spanje en zou er het grootste deel van zijn leven doorbrengen.
Nooit heeft Filips de Nederlandse politieke en sociale verhoudingen goed leren kennen.
Zijn beleid dat hij vanuit Spanje dicteerde leidde mede daardoor al in een vroeg stadium
van zijn regering, zelfs nog in de jaren 1555-1559, toen hij nog in Brussel verbleef, tot
verzet.
In de Nederlanden bestond sinds de Late Middeleeuwen een communalistische en
federale opvatting over de staat. In deze opvatting waren de Nederlanden een losse federatie
van zichzelf besturende gemeenschappen. De rol van de vorst beperkte zich tot de
handhaving van de interne vrede en tot de verdediging van zijn landen tegen aanvallen
van buitenaf. Het centrale bestuur diende gezamenlijk te worden uitgeoefend door de
vorst of diens plaatsvervanger, de hoge adel en de Staten-Generaal. Filips en zijn ambtenaren
A REPÚBLICA 39
aumentava durante o reinado de Carlos V, de uma média anual de quarenta para centro e
setenta. Carlos, seu filho Felipe II e seus antecedentes ganharam enorme prestígio graças
à justiça estabelecida que formava a mais alta corte dos Países Baixos.
A exemplo dos demais monarcas da sua época, Carlos V tentou adaptar estruturas
eclesiásticas às suas aspirações políticas e econômicas. Preparou uma reestruturação da
organização eclesiástica que foi introduzida, em 1559, por seu filho. O imperador queria
fazer coincidirem os limites religiosos com os do estado e reforçar o entrelaçamento entre
igreja e estado. O recém-nomeado arcebispo Granvelle, de Mechelen, tornou-se o principal
conselheiro do imperador dos Países Baixos. Graças à reorganização, o soberano adquiriu
maior controle sobre a nomeação de bispos e abades e sobre as finanças da igreja. Os
membros da alta nobreza que sempre foram importantes candidatos às mais altas funções
eclesiásticas sentiram-se ultrapassados pelos confidentes do rei. Essa nova prática provocou
ainda maior descontentamento entre os nobres autóctones por sentirem-se lesados no
concernente aos meios políticos e financeiros. Ora, as abadias e os bispados contavam
com consideráveis rendas e o alto episcopado exercia importante papel político em várias
províncias, sobretudo por formarem o primeiro escalão dos Estados. Também a nomeação,
pelo soberano, de religiosos da baixa nobreza, vindos de fora, causava grande irritação.
Felipe II
Em 25 de outubro de 1555, durante uma sessão extraordinária dos Estados-Gerais realizada
no seu palácio em Bruxelas, Carlos V passou o governo dos Países Baixos ao seu filho
Felipe II. Era a segunda vez que os neerlandeses travavam conhecimento com o novo
monarca. Ele havia feito uma viagem pelos Países Baixos em 1549, mas não houve um
verdadeiro contato com os governantes e com as autoridades locais e municipais. O novo
monarca era e seria para sempre um estranho para os neerlandeses. Ele nascera na Espanha
e lá passaria a maior parte da sua vida. Felipe jamais conheceu a fundo as condições
políticas e sociais neerlandesas. A política do seu governo, ditada a partir da Espanha e,
mesmo antes, quando entre os anos 1555 e 1559 ainda morava em Bruxelas, provocou
rebeldia.
Desde Baixa Idade Média vigorava, nos Países Baixos, um conceito de comunalismo
e federalismo sobre o estado. Nesse conceito os Países Baixos constituíam uma federação
à parte com municipalidades autônomas. O papel do rei limitava-se à manutenção da paz
interna e à defesa de seus territórios contra ataques externos. O governo central deveria ser
exercido conjuntamente pelo monarca ou seu substituto e a alta nobreza e os Estados-
Gerais. Felipe e seus funcionários e ministros viam nos Países Baixos uma totalidade política
sob autoridade do rei que mantinha poder absoluto. Os poderes inferiores, tais como a
nobreza, os estados e os governos municipais tinham uma função neste modelo, porém
sua autoridade provinha do poder do rei. O soberano era o supremo legislador e juiz, a
única fonte de direito, honra e de patronato.
Felipe não divergia apenas no que se referia ao caráter do governo dos Países Baixos
e às relações entre o soberano e os súditos, mas também, no concernente à atitude a ser
tomada frente ao novo fenômeno da discórdia religiosa causada pela Reforma protestante.
As essenciais divergências de opinião sobre a pregação e a organização da igreja ameaçavam
40 DE REPUBLIEIC
en ministers zagen de Nederlandse gewesten als één politiek geheel onder het gezag van de
vorst, die met absolute macht was begiftigd. Lagere machten, zoals de adel, Staten en
stadsbesturen hadden wel een rol in dit model, maar hun gezag was een afgeleide van de
vorstelijke macht. De landsheer was de hoogste wetgever en rechter, de enige bron van
recht, eer en patronage.
Filips verschilde niet alleen van opvatting over het karakter van het bestuur van de
Nederlanden en de verhouding tussen vorst en onderdanen. Ook was hij een andere mening
toegedaan over hoe er omgegaan moest worden met het nieuwe verschijnsel van
godsdienstige verdeeldheid, veroorzaakt door de protestantse Reformatie. Essentiële
verschillen van inzicht over de leer en de inrichting van de kerk dreigden diepgaande
verdeeldheid onder de Nederlanders te zaaien. De theologie van Luther en wat later van
Calvijn, de theorieën van de Wederdopers met hun revolutionaire inslag hadden zich vrij
snel, vooral onder de stedelijke bevolking van Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland
verspreid, ondanks de strenge maatregelen die Karei V daartegen al had afgekondigd. Ze
hadden niet gebaat en hadden eerder het ongenoegen versterkt van de lokale overheden
die er een schending in zagen van hun eigen rechtsmacht, die zij toch al door centraliserende
maatregelen bedreigd zagen.
Bij aanvang van zijn regering zag Filips zich geconfronteerd met een aantal grote
problemen. De aanhoudende oorlogen met Frankrijk die Filips van zijn vader erfde baarden
hem grote financiële problemen die tenslotte een bankroet onafwendbaar maakten. Vanuit
het standpunt van de regering was de hervorming van het belastingstelsel, dat berustte op
overeenkomsten met de Staten, dringend gewenst. Filips wilde een vaste belasting instellen
op de verkoop van roerende goederen die onacceptabel was voor de Staten enerzijds omdat
een vaste belasting hen politiek buiten spel zou zetten en anderzijds o m d a t een
omzetbelasting de handel veel schade zou berokkenen. De vloed van het nu overwegend
calvinistische protestantisme was niet meer in te dammen. Tot overmaat van ramp trof
een economische depressie de textielnijverheid in Vlaanderen en Brabant en veroorzaakte
een oorlog tussen Denemarken en Zweden een haperende toevoer van graan die leidde
tot hongersnoden en een revolutionaire stemming.
De eerste oppositie tegen de koning werd gedragen door een kleine groep ontevreden
hoge edelen onder leiding van prins Willem van Oranje (1533-1584) die zich aaneen
gesloten hadden in de Liga der Groten met het doel de koning van Spanje te bewegen tot
verandering van zijn binnenlandse beleid. Deze hoge aristocraten vonden steun onder
een grote groep lagere edelen, die zich in 1565 aaneensloten in het Verbond der Edelen en
Filips' plaatsvervangster, Margaretha van Parma, een smeekschrift aanboden om de
plakkaten tegen de ketterij te verzachten en de vervolgingen op te schorten. Weldra
verscherpten zich de tegenstellingen en ging het initiatief tot verzet over in handen van
minder loyale groepen. In 1566 brak een golf van geweld los in de vorm van een plotselinge
beeldenstorm in kloosters en kerken. Radicale calvinisten trokken rond door Vlaanderen,
Brabant en Artesië en vernietigden soms in razernij, soms op georganiseerde wijze de
kerkelijke kunstschatten. In een aantal steden stortte het gezag van de stadsbesturen in en
pleegden lage edelen op het platteland openlijk gewapend verzet. Desalniettemin wist
Margaretha van Parma met snel op de been gebrachte troepen de oproerlingen te verslaan
A REPÚBLICA 41
semear uma profunda discórdia entre os neerlandeses. A teologia de Lutero e, mais tarde,
de Calvino, as teorias dos Batistas com sua orientação revolucionária haviam se espalhado
rapidamente pelos habitantes das cidades, principalmente do Brabante, de Flandres, da
Holanda e da Zelândia, apesar das rigorosas medidas contrárias que Carlos V havia tomado.
Tais medidas de nada adiantaram. Ao contrário, reforçaram o descontentamento das
autoridades locais que viam nelas uma violação de seu próprio poder judiciário já ameaçado
pelas medidas centralizadoras.
Ao iniciar seu governo, Felipe se viu confrontado com uma série de graves problemas.
As continuadas guerras com a França, herdadas de seu pai, causavam-lhe sérios problemas
financeiros que acabariam tornando a falência inevitável. Segundo o governo, a reforma
do sistema de impostos que se baseava em acordos com os diversos Estados, era
urgentemente necessária. Felipe queria impor uma taxação fixa sobre a venda de bens
móveis o que, para os estados, era inaceitável, primeiramente porque uma taxa fixa os
excluiria da política e, em segundo lugar, porque um imposto sobre a renda causaria
grande prejuízo ao comércio. Já não havia como deter a maré do protestantismo calvinista.
Para piorar a situação, uma depressão econômica se alastrou sobre a indústria têxtil de
Flandres e do Brabante enquanto uma guerra entre a Dinamarca e a Suécia reprimia a
importação de cereais, levando à fome e gerando ambiente revolucionário.
Os primeiros sinais de oposição ao rei foram liderados por um pequeno grupo de
nobres insatisfeitos, liderados pelo príncipe Guilherme de Oranje (1533-1584), grupo
este que se uniu numa Liga dos Grandes, com o intuito de convencer o rei da Espanha a
realizar uma reforma da política interna. Esses altos aristocratas ganharam o apoio de um
grande grupo de nobres inferiores que, em 1565, se uniram na Aliança dos Nobres,
oferecendo à substituta de Felipe, Margarida de Parma, uma petição para atenuar os
panfletos contra a heresia e suspender as perseguições. As discrepâncias não demoraram a
se tornar mais agudas e a iniciativa de subversão passou para as mãos de grupos menos
leais. Em 1566, eclodiu uma onda de iconoclastia em conventos e igrejas. Calvinistas
radicais percorriam Flandres, o Brabante e a Artésia destruindo, às vezes em grande fúria,
às vezes de maneira organizada, os tesouros religiosos. Os governos de várias cidades
desmoronaram enquanto nos campos membros da nobreza inferior ofereciam resistência
armada. Não obstante, Margarida de Parma conseguiu dominar os revoltosos com uma
tropa formada às pressas, restaurando a ordem e a paz interna. Em seguida, exigiu que os
nobres prestassem juramento de lealdade incondicional ao rei. Guilherme de Oranje, que
não aderira ao grupo dos nobres inferiores e que se esforçara por conter as violências e
chegara mesmo a restabelecer a ordem em Antuérpia, negou-se a fazer o juramento e
refugiou-se na Alemanha.
Felipe II, um homem sério e prudente de intenções sérias e bem definidas para
manter a autoridade da monarquia e também da igreja, sentiu-se profundamente magoado
com as manifestações iconoclastas. Temia, também, que os protestantes desencadeassem
urna situação de anarquia permanente o que seria proveitoso para seus inimigos estrangeiros,
a saber, a França e a Inglaterra. O rei, que já antes das manifestações iconoclastas não se
dispusera a concordar com os protestantes, resolveu castigá-los rigorosamente enviando o
duque de Alva à frente de um grande exército de soldados espanhóis aos Países Baixos.
42 DE REPUBLIEIC
en de orde en interne vrede te herstellen, waarna zij een eed van onvoorwaardelijke trouw
aan de koning eiste van de edelen. Willem van Oranje, die zich niet bij de lage edelen had
aangesloten, zich ingespannen had om hen van gewelddadigheid te weerhouden en zelfs
in Antwerpen de orde had hersteld, weigerde en vluchtte naar Duitsland.
Filips, een ernstig en bedachtzaam man met oprechte, maar rechtlijnige bedoelingen,
die het gezag van de monarchie als ook dat van de rooms-katholieke kerk wilde handhaven
was door de beeldenstorm in zijn religieuze gevoelens diep gekwetst. Bovendien vreesde
hij dat de protestanten een permanente toestand van anarchie zouden ontketenen waarvan
zijn buitenlandse vijanden, Frankrijk en Engeland profijt konden trekken. De koning, die
al vóór de beeldenstorm niet bereid was geweest aan de protestanten toe te geven, besloot
de opstandelingen hard te straffen en zond de hertog van Alva met een groot leger van
Spaanse soldaten naar de Nederlanden. Alva's schrikbewind was erop gericht in korte tijd
het centrale gezag met harde hand te herstellen, de ketterij uit te roeien, het Nederlandse
bestuur verder te centraliseren en het vorstelijk gezag financieel onafhankelijk te maken.
De IJzeren Hertog begon met een afschrikwekkend voorbeeld te stellen door twee
medestanders van Oranje de graven van Egmond en Hoorne gevangen te nemen en hen
in 1568 te laten onthoofden op de Grote Markt te Brussel. Met deze gebeurtenis, die een
schok van verontwaardiging door de Nederlanden teweegbracht, laten sommige historici
de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) aanvangen, terwijl andere, met name Nederlandse
historici op volstrekt arbitraire gronden het begin van deze oorlog zien in de onbeduidende
Pyrrusoverwinning van de opstandelingen te Heiligerlee in Groningen twee weken eerder
dan de dramatische executie in Brussel. Overigens is er geen serieus te nemen historicus
die voor de werkelijk datum van aanvang te vuur en te zwaard een pleidooi zou willen
houden.
Tijdens Alva's bewind wisselden de krijgskansen van de opstandelingen en de
regeringsgetrouwen. De opstandelingen aangevoerd door Willem van Oranje en gesteund
door calvinistische bannelingen hadden aanvankelijk weinig succes, maar kregen min of
meer bij toeval sinds 1572 vaste voet in de gewesten Holland en Zeeland. De interne
oorlog die veel weg had van een burgeroorlog bracht geen oplossing voor de problemen
die de Nederlanders zo sterk verdeelden. In 1576 bereikte de interne strijd door bijzondere
omstandigheden een patstelling die de gematigden de gelegenheid bood om een vergelijk
tussen de strijdende partijen tot stand te brengen. In Gent begonnen de Staten-Generaal,
die gedwongen door de omstandigheden onrechtmatig bevoegdheden aan zich hadden
getrokken om beslissingen te k u n n e n n e m e n , v r e d e s o n d e r h a n d e l i n g e n met de
opstandelingen. Besloten werd dat de Spaanse troepen uit de Nederlanden zouden
verdwijnen en dat in de nabije toekomst een Grote Vergadering van alle Statencolleges
samen met de landsheer een oplossing zou zoeken voor de politieke en religieuze problemen
in de Nederlanden. Tot die tijd zou de status-quo gehandhaafd blijven: in Holland en
Zeeland was alleen de calvinistische godsdienst toegestaan en in de overige gewesten de
katholieke religie, maar andersdenkenden dienden vrij gelaten te worden in hun geweten.
Al snel bleek dat de vrede geen stand zou houden door de onverzettelijke houding
van de koning Filips II en door het extremisme van radicale calvinisten voor wie de vrede
niet ver genoeg ging. De k o n i n g was eventueel bereid mogelijk tijdelijk meer
A REPÚBLICA 43
Com seu regime de terror, Alva pretendia restaurar, em curto espaço de tempo, o poder
centralizado, extirpar a heresia, centralizar ainda mais a administração e tornar o poder
monárquico financeiramente independente. O Duque de Ferro começou por dar um
horripilante exemplo ao prender dois aliados de Oranje, os condes de Egmond e Hoorne
para, em 1568, m a n d a r decapitá-los na G r a n d e Praça de Bruxelas. C o m esses
acontecimentos que provocaram um choque de indignação nos Países Baixos, alguns
historiadores dão início à Guerra dos Oitenta Anos (1568-1648), enquanto outros,
principalmente neerlandeses, atribuem a causa à insignificante vitória de Pirro dos rebeldes
em Heiligerlee, Groningen, duas semanas antes das dramáticas execuções em Bruxelas.
Aliás, nenhum historiador de respeito fixaria, com certeza, uma data exata do início daquela
guerra.
Durante o regime de Alva o jogo de forças bélicas oscilavam entre os rebeldes e os
leais ao governo. Inicialmente, os rebeldes, liderados por Guilherme de Oranje e apoiados
por exilados calvinistas não tiveram sucesso, mas mais ou menos por acaso, foram se
firmando nas províncias da Holanda e da Zelândia a partir de 1572. A guerra interna que
mais parecia guerra civil não trouxe solução para os problemas que fomentavam a discórdia
entre os neerlandeses. Em 1576, graças a circunstâncias extraordinárias, houve um empate
na luta interna que ofereceu aos moderados a oportunidade de compararem os partidos
conflitantes. Em Gent, os Estados-Gerais, obrigados pelas circunstâncias a assumirem
autoridade de modo ilegal a fim de poderem tomar decisões, deram início a negociações
de paz com os rebeldes. Ficou decidido que as tropas espanholas se retirariam dos Países
Baixos e que, em futuro próximo, seria realizada uma Assembléia Geral de todos os
Conselhos de Estado, juntamente com o soberano, a fim de encontrarem uma solução
para os problemas políticos e religiosos dos Países Baixos. Até então seria mantido o 'status-
quo': nas províncias da Holanda e da Zelândia, apenas seria permitida a religião calvinista
e, nas demais províncias, a religião católica. Os dissidentes deveriam ter liberdade do
consciência.
Logo de início ficou claro que a paz não seria sustentável devido à inflexibilidade
de Felipe 11 e ao extremismo dos calvinistas radicais para os quais a paz não era
s u f i c i e n t e m e n t e a b r a n g e n t e . Em p r i n c í p i o , o rei estava d i s p o s t o a conceder,
temporariamente, maior participação à nobreza e aos Estados, mas rejeitava categoricamente
a heresia em seus domínios, mesmo sendo na forma da liberdade de consciência, pela qual
Guilherme de Oranje tanto lutara. Para os calvinistas uma posição de minoria tolerada ou
liberade de consciência eram inaceitáveis. Eles queriam reformar, em sua essência, tanto a
igreja quanto a sociedade. Com as atitudes inflexíveis de ambos os partidos, a guerra civil
chegou a uma fase radical que exalou inúmeras forças. Marcante foi a tomada do poder
administrativo pelos calvinistas fanáticos nas grandes cidades do Brabante, Flandres e
Holanda, proibindo a religião católica. Eles despertavam, com suas medidas religiosas e
mudanças políticas, a aversão dos católicos moderados e, inicialmente, indiferentes.
Muitos católicos moderados chegaram à conclusão de que, em vez de uma revolução
seria preferível a reconciliação com o rei e a manutenção do monopólio da igreja católica.
Em 1579, sobretudo nobres e prelados das províncias da Walonia se uniram na União de
Atrecht. Muitas das demais províncias formaram a União de Utrecht e, em 1581 declararam
44 D E REPUBLIEIC
medezeggenschap aan de hoge adel en de Staten toe te staan, maar weigerde principieel
'ketterij' toe te staan in zijn gebieden, evenmin in de vorm van gewetensvrijheid waarvoor
Willem van O r a n j e zich had ingespannen. Voor de calvinisten was een gedoogde
minderheidspositie of gewetensvrijheid onaanvaardbaar. Zij wilden kerk én samenleving
in hun geest hervormen. Door de onbuigzame standpunten van de beide kampen raakte
de burgeroorlog in een radicale fase waarin velerlei krachten loskwamen. Opvallend waren
de bestuursovernames van onverzettelijke calvinistische drijvers in grote steden in Brabant,
Vlaanderen en Holland die de katholieke godsdienst verboden. Zij wekten niet alleen
door hun religieuze maatregelen, maar ook door de politieke omwenteling afkeer onder
de gematigde en aanvankelijk onverschillige katholieken.
Vele gematigde katholieke kwamen tot de conclusie dat verzoening met de koning
en handhaving van het monopolie van de katholieke kerk te verkiezen was boven opstand.
In 1579 sloten met name edelen en prelaten uit de Waalse gewesten zich aaneen in de
Unie van Atrecht. De meeste andere gewesten verbonden zich in de Unie van Utrecht en
verklaarden in 1581 Filips II niet langer als hun vorst te erkennen. Vlaanderen en Brabant,
in de directe omgeving van het centrale gezag, werden al binnen enkele jaren door de
Spaanse troepen onderworpen. De overige bleven met elkaar verbonden en vormden vanaf
het einde van de zestiende eeuw De Republiek der Verenigde Nederlanden.
De Opstand in de Nederlanden had in politiek opzicht trekken van een conservatief,
traditionalistisch provinciaal verzet. De oppositie van hoge adel en de Staten wilden immers
de oude privileges en het federale en communalistische karakter van de staat verdedigen
tegenover de toenemende druk van het moderniserende centralisme van de vorst. In de
nieuwe staat die ongewild en onvoorzien was ontstaan, kenden steden en gewesten een
vergaande zelfstandigheid en autonomie en was er veel ruimte voor de oude privileges.
Toch had het provincialisme onder de bijzondere omstandigheden die zich voordeden
niet alleen een verstarrende werking. De Statencolleges en Staten-Generaal ontwikkelden
zich van adviescolleges tot bestuursorganen en zouden tenslotte zelfs soevereine
machthebbers worden. Dat proces mag men naar zestiende-eeuwse maatstaven modern
noemen, uniek zelfs in Europees verband. De oplossing die op godsdienstig terrein werd
gevonden door de calvinistische kerk een bevoorrechte positie te geven, de meeste
protestantse dissenters officieel te gedogen en in de meeste plaatsen het katholicisme
oogluikend toe te staan, verwezenlijkte het ideaal van gewetensvrijheid. Hoewel deze
oplossing voor haar tijd niet uniek was, was ze wel vernieuwend en bracht twee eeuwen
religievrede in een land dat verscheurd was geweest door godsdienststrijd.
Het territorium
De Opstand tegen de vorst had de Nederlanden in tweeën gesplitst. Zeven in het noorden
gelegen gewesten van de in totaal zeventien gewesten die de Nederlanden vóór de strijd
tegen de Spaanse koning telden, sloten zich aaneen in de Republiek der Verenigde
A REPÚBLICA 45
não mais reconhecerem Felipe II como seu soberano. Dentro de poucos anos, o Brabante
e Flandres, situados nas imediações do poder central, foram dominados pelas tropas
espanholas. Os demais continuaram unidos e formaram, a partir do fim do século XVI, a
República dos Países Baixos Unidos.
Sob ponto de vista político, a Revolta dos Países Baixos parecia uma resistência
conservadora, tradicionalista e provincial. A oposição da alta nobreza e dos Estados desejava,
por seu lado, defender os antigos privilégios e o caráter federal e de comunalismo do
estado face à crescente pressão do centralismo modernizador do monarca. No novo estado,
surgido de maneira imprevisível e involuntária, cidades e províncias gozavam de ampla
independência e autonomia, havendo largo espaço para os antigos privilégios. Contudo,
o provincianismo não tinha, sob as circunstâncias que se apresentavam, apenas um efeito
estarrecedor. De conselhos de consultoria, os Conselhos de Estado e os Estados-Gerais
desenvolveram-se em órgãos de administração e, por fim, tornar-se-iam mandatários
soberanos. Para padrões do século XVI, esse processo pode ser considerado moderno e até
único mesmo na Europa. A solução encontrada no campo da religião dando à igreja
calvinista uma posição privilegiada, tolerando oficialmente a maioria dos dissidentes
protestantes e fazendo vista grossa para o catolicismo em muitos lugares, concretizava o
ideal da liberdade de consciência. Apesar dessa solução não ter sido nada suigeneris para a
época, ela era inovadora e trouxe dois séculos de paz religiosa para um país que havia sido
estraçalhado por lutas religioso religiosas.
O Território
A Revolta contra o rei dividiu os Países Baixos em duas partes. Das dezessete províncias da
época anterior à luta contra o rei da Espanha, sete ao norte dos Países Baixos se uniram na
República dos Países Baixos Unidos. As províncias restantes, ao sul, continuaram sob o
poder do rei da Espanha, denominando-se, portanto, Países Baixos Espanhóis ou do Sul.
Em 1700, após a Guerra da Sucessão Espanhola, essas províncias viriam a ser regidas pela
Casa Austríaca dos Habsburgo, com o nome Países Baixos Austríacos.
Em comparação com as grandes monarquias dos séculos dezesseis e dezessete, como
Espanha, França e Inglaterra, a jovem República era territorialmente um estado pequeno.
As fronteiras estatais que haviam sido demarcadas, sob violência bélica, durante a Paz de
Munster permaneceriam imutáveis até a queda da República, em 1795. Se bem que os
historiadores do pós-Segunda Guerra Mundial supusessem que as fronteiras haviam sido
determinadas por coincidência bélica, os atuais historiadores militares pensam que fatores
estratégicos e logísticos tiveram grande influência na demarcação. Assim, por exemplo, a
tomada da cidade estratégica e fortemente armada de Hulst, por Frederik Hendrik van
Oranje Nassau (1625-1647) em 1645, ainda pouco antes de ser firmada a paz em Munster,
dificilmente pode ser considerada como jogo do destino. Ela representou, sim, um ato de
conclusão de uma zona-tampão ao sul dos grandes rios, Schelde, Maas e Reno, resultante
46 DE REPUBLIEIC
Nederlanden. De overige in het zuiden gelegen gewesten bleven onder gezag van de koning
van Spanje en worden dientengevolge de Zuidelijke of Spaanse Nederlanden genoemd.
In 1700 na de Spaanse Successie Oorlog zouden deze gewesten in handen komen van de
Oostenrijkse Habsburgers en bekend komen te staan als de Oostenrijkse Nederlanden.
De jonge Republiek was in vergelijking met de grote monarchieën van de zestiende
en zeventiende eeuw, zoals Spanje, Frankrijk en Engeland territoriaal gezien een kleine
staat. De staatsgrenzen die tijdens de Vrede van Munster waren vastgelegd en die tot de
instorting van de Republiek in 1795 niet meer zouden veranderen, waren grotendeels tot
stand gekomen door het verloop van het krijggeweld. Hoewel historici van na de Tweede
Wereldoorlog aannamen dat krijgstoeval de grenzen heeft bepaald, menen huidige militair
historici dat strategische en logistieke factoren van grote invloed zijn geweest op het ontstaan
van de staatsgrenzen. De inneming bijvoorbeeld van de strategische en zwaar versterkte
stad Hulst door Frederik Hendrik van Oranje Nassau (1625-1647) in 1645 nog juist
vóór de vredesluiting in Munster kan moeilijk worden beschouwd als de speling van het
lot. Ze was het sluitstuk van een strategische bufferzone ten zuiden van de grote rivieren
Schelde, Maas en Rijn die door veroveringen van versterkte steden en forten tot stand was
gekomen. Voor een groot deel werden noord en zuid gescheiden door het zeer dunbevolkte
en onvruchtbare Kempenland dat alleen met zorgvuldige logistieke voorbereiding door
grote legers was te doorkruisen. De bufferzone vormde de vooruitgeschoven frontlinie ter
verdediging van het gewest Holland, het kerngebied van de Republiek.
De scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden voltrok zich niet
alleen langs fysieke grenzen, maar ook in religieus, politiek, economisch en cultureel opzicht
scheurden de Nederlanden in tweeën. De aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621/
1633), de nieuwe gouverneurs generaal, die van Filips II een onduidelijke soevereine status
over de Nederlanden toebedeeld kregen, vestigden een absolutistische regering en voerden
een ondubbelzinnige contrareformatorische politiek ten aanzien van godsdienstige zaken.
De oostelijke en met name de noordoostelijke grens met het Duitse rijk was tot
stand gekomen onder invloed van historische ontwikkelingen en oude feodale tradities.
Daarnaast vormden de schaars bevolkte en moerassige landstreken tussen de oostelijke
gewesten een natuurlijke grens met de streken in het Duitse achterland. Politieke
ontwikkelingen in de Middeleeuwen hadden ertoe geleid dat de oostelijke gewesten zich
meer richten op de kuststreken in het westen dan landinwaarts op Duitsland. Tijdens de
Republiek nam de westelijke oriëntatie alleen maar toe met name door het politieke,
economische en culturele overwicht van de provincie Holland. Verkeerstechnisch waren
ze nauw met het westen verbonden en economisch waren ze afhankelijk van de invoer van
goederen via de Hollandse en Zeeuwse havens. Cultureel stonden ze onder voortdurende
invloed van Holland waardoor de Hollandse variant van de Nederlandse taal het
Nedersaksische dialect verdrong. Ook het voortschrijden van de gereformeerde Nederlandse
kerkorganisatie, die sterk Hollands was georiënteerd, droeg daartoe bij. Hollands culturele
en economische invloed reikte zelfs over de oostgrens tot in Oost-Friesland, Bentheim, de
landen van Kleef en Gullik, waar het Nederlands de schrijf- en omgangstaal van de politieke
en religieuze bestuurders was.
A REPÚBLICA 47
das conquistas de cidades fortificadas e fortes. Grande parte do norte estava separada do
sul, pela região estéril e pouco povoada de Kempen que só podia ser atravessada por
grandes exércitos após cuidadoso preparo logístico. A zona-tampão formava uma linha de
frente avançada para a defesa da província da Holanda, núcleo da República.
A separação entre os Países Baixos do Norte e do Sul não se deu apenas por motivos
geofísicos. Também causas religiosas, políticas, econômicas e culturais fendiam os Países
Baixos em duas partes. Os arquiduques Albrecht e Isabel (1598-1621/1633), novos
governadores gerais que receberam de Felipe II um nível impreciso de soberania sobre os
Países Baixos, instauraram um governo absolutista e exerceram uma nítida política contra-
reformista em questões religiosas.
A fronteira a leste e, sobretudo ao nordeste, com o império alemão, delineou-se a
partir da influência de desenvolvimentos históricos e de velhas tradições feudais. Ademais,
as terras pantanosas e pouco habitadas entre as províncias orientais formavam uma fronteira
natural com o interior da Alemanha. Em conseqüência dos desenvolvimentos políticos na
Idade Média, as municipalidades do leste se voltavam mais para a região litorânea do
oeste do que para o interior da Alemanha. Na época da República a orientação do oeste
foi aumentando devido, principalmente, à supremacia política, econômica e cultural da
província Holanda. Do ponto de vista das técnicas de transporte estavam estreitamente
ligadas ao oeste, mas dependiam, economicamente, da importação de bens através dos
portos da Holanda e da Zelândia. Culturalmente se mantinham sempre sob influência da
Holanda o que resultou em que o idioma neerlandês reprimiu o dialeto baixo-saxão.
Também contribuiu para a evolução da organização da igreja reformada neerlandesa,
fortemente orientada pela Holanda. A influência cultural e econômica da Holanda estendia-
se até a Frísia do Leste, Bentheim, as terras de Kleef e Gullik, regiões onde a língua falada
e escrita pelos regentes políticos e religiosos era o neerlandês.
sido destituído, em 1581, a soberania nas províncias revoltosas ficara acéfala, pois não
havia sido encontrada nenhuma personalidade nobre que servisse de sucessor. Como medida
de emergência os Estados das províncias assumiram a soberania em 1588. Desde então,
não era mais um monarca que mantinha o poder, mas sim, as Assembléias dos Estados.
Existiam, agora, sete soberanos: as Assembléias dos Estados das sete províncias que haviam
se rebelado contra o rei espanhol. Na verdade, esses Conselhos eram formados pelo duque
da Geldria, o conde da Holanda, etc. Tal fato era de difícil compreensão para muitos
neerlandeses e, ainda mais para estrangeiros.
Nessa sua nova qualidade, os Estados se tornaram órgãos estatais poderosos, pois
mantinham, concomitantemente, sua dignidade soberana e seu caráter de representação.
Graças a essa combinação podiam, entre outras coisas, impor taxação de impostos sem
precisar submetê-la aos súditos. Todas as Assembléias De Estado tinham, além disso, poder
legislativo e executivo, bem como competência jurídica.
A composição dos Conselhos de Estado divergia de acordo com as tradições sociais
e governamentais de cada província. Na Holanda e na Zelândia predominava o elemento
burguês. No Colégio Estatal Holandês a nobreza contava com um voto contra dezoito de
número igual de cidades (seis grandes: Dordrecht, Haarlem, Leiden, Delft, Amsterdam e
Gouda, e doze pequenos). O clero já havia desaparecido das representações na Idade
Média. Os nobres não tinham papel político nas cidades, mas tinham voz ativa na
administração e na justiça do campo graças às funções administrativas e jurídicas que
exerciam. Também na Zelândia a nobreza contava com apenas um voto: o do príncipe de
Oranje, na qualidade de marquês de Veere, ao lado de seis cidades votantes. A situação era
diferente em Overijssel e Groningen, onde a nobreza e as cidades mantinham votos
equilibrados. Desde a Reforma o clero não mais estava presente nos Conselhos.
A Holanda era governada por uma elite de ricos burgueses que, com o tempo
foram se fechando num círculo social. Esses regentes preferiam casar-se entre si e transmitir
postos políticos uns aos outros. Cidades e províncias eram governadas por esses oligarcas
que assumiam um estilo de vida inspirado na nobreza sem a ela pertencerem. Nos Conselhos
administrativos da Holanda e nas instituições gerais da República eles se encarregavam
principalmente dos interesses comerciais, dos negócios e das indústrias. Com o comércio
e a indústria adquiriram consideráveis fortunas e permaneceram do ponto de vista financeiro
intimamente ligados a essas atividades econômicas.
N e n h u m dos Estados soberanos permanecia em reunião permanente. Para a
administração diária cada uma das províncias criou um Conselho Curador, porém a
competência de decisão continuava a cargo dos Estados. Para tanto, contudo, precisavam
da anuência dos governos locais. Com isso, na prática, as decisões podiam demorar muito,
principalmente quando não havia acordo entre as autoridades
Freqüentes eram as sugestões de que o centro de gravidade da República tinha
nível local. E bem verdade que os Estados precisavam, para todas as suas atividades e
decisões, da anuência das autoridades locais. Muitas vezes os deputados eram obrigados a
fazer consultas nos locais de suas origens antes de tomarem posição nos Estados. Mesmo
assim, não seria justo concluir que o poder superior residia nos governos locais. Os Estados
decidiam na província. A melhor imagem que podemos formar, portanto, da Republica
50 DE REPUBLIEIC
huwen en elkaar de politieke bestuurlijke banen door te spelen. Steden en gewesten werden
bestuurd door deze oligarchen die zich een adellijke levensstijl aanmaten zonder echter
tot de adel te gaan behoren. Zij behartigden in de bestuurscolleges van Holland en de
generale instellingen van de Republiek in het bijzonder de commerciële belangen van
handel en nijverheid. Zij waren door handel en nijverheid tot grote welstand gekomen en
bleven financieel nauw betrokken bij deze economische activiteiten.
Geen enkele van de soevereine Staten was permanent in vergadering bijeen. Voor
het dagelijks bestuur riepen de gewesten elk voor zich Gecommitteerde Raden in het
leven. De bevoegdheid tot het nemen van beslissingen bleef echter bij de Staten liggen.
Daarvoor hadden zij overigens wel de instemming van de lokale overheden voor nodig.
Besluiten konden in de praktijk daardoor lang uitblijven met name als plaatselijke besturen
of daar optredende lokale facties die niet tot een standpunt konden komen.
Vaak is geopperd dat het politieke zwaartepunt van de Republiek op lokaal niveau
lag. Het is waar dat de Staten bij al hun werkzaamheden en beslissingen de instemming
van de lokale overheden nodig hadden. Herhaaldelijk moesten gedeputeerden ruggespraak
houden met hun plaats van herkomst alvorens een standpunt in de Staten in te nemen.
Toch is het onjuist hieruit af te leiden dat in feite het hoogste gezag bij de lokale overheden
lag. De Staten namen de beslissingen in het gewest. De Republiek der Zeven Provinciën
is dan ook het beste voor te stellen als een bundeling van zeven soevereine onafhankelijke
staatjes die een verbond waren aangegaan.
De Staten-Generaal waren in de vormende jaren van 1588-1609 het hoogste college
in het verbond van de zeven staatjes geworden. Door omstandigheden kregen de generale
staten steeds meer taken toebedeeld en sinds 1593 bleven zij permanent bijeen en niet
toevallig op het Binnenhof in Den Haag waar ook, in een veel grotere en mooiere zaal de
Staten van Holland vergaderden. De Staten-Generaal kenden slechts gedelegeerde
soevereine macht. De eerste staatslieden van de Republiek hadden de traditionalistische
federalistische opvattingen van de opstandelingen bij de inrichting van de nieuwe staat als
leidraad gehad. De Staten-Generaal waren vooral een vergaderplaats voor overleg en
beraadslaging, juist omdat de Republiek een verbond was van zeven onafhankelijke
gewesten, ieder met zijn eigen soevereiniteit. Beslissingen kwamen moeizaam tot stand
doordat de afgevaardigden beperkte bevoegdheden hadden en steeds ruggespraak moesten
houden met hun lastgevers. Daarnaast kwamen besluiten niet door stemming en zeker
niet bij meerderheid van stemmen tot stand maar door overleg en overreding, 'persuasie'.
Dat Holland als rijkste en machtigste gewest in dit systeem de officieuze leiding nam,
mag niet verbazen.
Bij de uitoefening van hun taken beschikten de Staten over slechts weinig
ambtenaren. Het ambt met het hoogste aanzien was dat van stadhouder 3 dat in de meeste
3
Stadhouders (letterlijk 'plaatsbekleders') waren functionarissen die namens de landsheer het gezag
uitoefenden in een of meer gewesten. D e stadhouder werd ook wel luitenant-gouverneur
genoemd. De gewestelijke stadhouders stonden in rang onder de landvoogd (gouverneur-
generaal) of de stadhouder-generaal.
A REPÚBLICA 51
1
Stadhouders (literalmente substitutos ) eram funcionários que exerciam o poder em nome do
soberano em uma ou mais províncias. Após o estabelecimento da República, passou a ser em
nome do Estado da Província ou de mais Províncias. O stadhouder era também chamado de
tenente-governador. Era, em geral, também um líder militar O s stadhouder* das províncias
vinham hieraquicamente depois do governador ( o governador-geral) ou o stadhouder-geral.
52 D E REPUBLIEIC
gewesten door de prinsen van Oranje werd uitgeoefend en in de overige door leden van
het verwante huis Nassau-Dietz. Het stadhouderlijk ambt was een bron van staatkundige
verwarring en politieke spanning. Hoewel de stadhouder de jure slechts een functionaris
in dienst van de Staten was, genoot hij in feite een hoger aanzien dan de leden van de
Statencolleges. De Oranjes stonden als enige hoogadellijke in de Republiek veel hoger op
de maatschappelijke ladder. Zij hadden daarnaast aanzienlijke politieke invloed in de
Staten van Holland en Zeeland als eerste edele. Ook hun recht om in een groot aantal
steden, de machtsbasis van de Staten, de magistraten te benoemen, bood hun een
mogelijkheid tot machtsuitoefening. De prinsen van Oranje verenigden het ambt van
stadhouder met de hoogste militaire functie in de gewesten (kapitein-generaal) en in de
generaliteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zowel Nederlanders, als buitenlanders
de stadhouder voor een vorst hielden, met name omdat hij zich ook als zodanig gedroeg
door er sinds Frederik Hendrik een hofleven op na te houden.
Behalve de stadhouder en de kapitein-generaal had ieder gewest nog enkele
ambtenaren in dienst van wie de landsadvocaat of raadpensionaris als hoofd van de
provinciale administratie de belangrijkste was. Met name in Holland kon deze functionaris
door een cumulatie van activiteiten, dagelijkse betrokkenheid bij het beleid en persoonlijke
kwaliteiten zich ontwikkelen tot de spil van de gewestelijke politiek. Door het overwicht
van Holland in de Unie kon zijn raadpensionaris zelfs uitgroeien tot de machtigste man
van de Republiek. Johan de Witt die het ambt van 1653 tot 1672 uitoefende, is daarvan
het beste voorbeeld. Maar ook een man als Adriaen Pauw, een van de ambassadeurs van
de Republiek te Munster was als raadpensionaris van Holland een invloedrijk staatsman
in de Republiek. Tussen stadhouder en raadpensionaris konden diepgaande conflicten
ontstaan die verdeeldheid in Holland en de Republiek zaaiden. Meestal was het zo dat als
er een sterke Oranje optrad, het politiek gewicht van de raadpensionaris afnam. De
raadpensionaris deed zijn invloed vooral gelden in de periodes dat er geen stadhouder
benoemd was.
De jonge Nederlandse staat was dan wel in naam en in zeer veel praktische politieke
opzichten een republiek, ze kende ook monarchale trekken. De prinsen van Oranje hadden
immers grote bevoegdheden waarmee zij invloed konden uitoefenen aan de samenstelling
van de macht. Zij hadden een sterke greep op de fysieke macht, ze hadden met hun hof en
dynastieke verleden het aanzien van monarchen. Maar zij ontbeerden vooral de fiscale en
financiële macht om uit te kunnen groeien tot absolute vorsten.
In 1579 hadden de opstandige gewesten in de Unie van Utrecht vastgelegd dat zij een
aantal taken gezamenlijk ten uitvoer zouden leggen. Een bepaald bestuurscollege was
daarvoor nog niet beschikbaar, maar zoals ook in de soevereiniteitskwestie vond men een
praktische oplossing voor de problemen. De Staten-Generaal, die met de opstandelingen
vanuit Brussel met Willem van Oranje naar het noorden waren getrokken, namen de taak
van de defensie van de Republiek, de financiering daarvan en de leiding van de buitenlandse
betrekkingen op zich. Zij kregen echter geen gezag over de gewesten, maar de Provinciale
Staten delegeerden een aantal bevoegdheden aan hen. Elk van de gewestelijke Staten had
bovendien zijn vertegenwoordiging in de dagelijks vergaderende Staten-Generaal.
A REPÚBLICA 53
conselheiro jurídico entre 1653 e 1672, é o melhor exemplo. Mas, também um homem
como Adriaen Pauw, um dos embaixadores da República em Munster, foi, como
Raadpensionaris da Holanda um influente estadista da República. As relações entre o
stadhouder e o Raadpensionaris podiam ser bastante conflitantes, o que provocava discórdia
na Holanda e na República. Na maioria dos casos, quando algum Oranje poderoso entrava
em ação, a influência do Raadpensionaris diminuía. O Raadpensionaris exercia influência,
sobretudo nos períodos em que não havia sido nomeado um stadhouder.
O jovem estado neerlandês era, pois, em nome e em muitos aspectos práticos, uma
república, porém tinha muitos traços monárquicos. Afinal, os príncipes de O r a n j e
dispunham de muitas atribuições graças às quais podiam exercer influência sobre a
composição do poder. Tinham eles em mãos o poder físico e, com seu passado de corte e
de dinastia, eram respeitados como monarcas. No entanto, faltava-lhes o poder fiscal e
financeiro para poderem vir a ser monarcas absolutos.
Bij delegatie hadden de Staten-Generaal formeel het opperbevel over leger en vloot.
Zij bepaalden het oorlogsbeleid te land en ter zee, terwijl zij de uitvoering ervan overlieten
aan militaire deskundigen, prins Maurits en later prins Frederik Hendrik, de kapiteins-
generaal van de Unie. Dezen werden nauwlettend gevolgd door de Generale Staten. Zelfs
wanneer de prinsen op veldtocht waren, werden zij begeleid door een commissie van
gedeputeerden te velde.
Voor de financiering van de landsverdediging had de Unie de mogelijkheid
geschapen om centrale belastingen te heffen. Van deze mogelijkheid werd echter geen
gebruik gemaakt. In plaats daarvan besloot men de provinciale belastingen te handhaven
en dat de provincies naar draagkracht zouden bijdragen in de oorlogsuitgaven. Uit de
verdeling van de bijdragen zijn de grote economische verschillen tussen de provincies
goed af te lezen. Holland, dat het grootste deel van de kosten voor zijn rekening nam,
betaalde 58% van de defensiekosten en de armlastige landprovincie Overijssel legde maar
3% bij.
Al vóór 1600 knoopten de Staten-Generaal contacten aan met buitenlandse
mogendheden. Toch was het pas sinds 1615 dat diplomaten niet meer optraden namens
hun eigen gewest, maar namens de Staten-Generaal. Bij belangrijke missies, zoals de
vredesonderhandelingen te Munster zonden de gewesten een gezamenlijke commissie
bestaande uit acht afgevaardigden: van elk gewest één en van Holland twee. De commissie
van ambassadeurs in Munster hadden volmachten, maar desondanks hielden zij
voortdurend ruggespraak met hun lastgevers.
De Republiek was een eigenaardige staat. Ze was een mixtum compositum van republikeinse
en monarchale elementen en een bond van zelfstandige staatjes met eigen interne en
onderlinge spanningen. In de loop van de tijd was een ordelijk staatsbestel tot ontwikkeling
gekomen, dat ruimte bood aan de gewestelijke tegenstellingen van de soevereine provincies.
De gewesten konden binnen het staatsbestel hun specifieke belangen behartigen.
Gezamenlijke besluitvorming en activiteiten waren een moeizame worsteling. Veelal nam
Holland door zijn overwicht het voortouw in met name buitenlandse zaken en meestal
slaagde het erin zijn wil door te drijven, waarop de andere gewesten volgden. In een later
stadium zal aan de hand van de diplomatieke onderhandelingen tussen de Republiek en
Portugal over Brazilië worden geïllustreerd hoe gewesten hun belangen in het typische
staatsverband van de Republiek konden verdedigen.
Economisch succes
Het opvallendste van de Republiek was wellicht haar economische succes. Binnen een
klein aantal decennia ontwikkelde het land zich van een rebellenstaat tot het centrum van
de Europese wereldhandel.Amsterdam werd de stapelmarkt van de wereld. De economie
had veel kapitalistische kenmerken in zich en vertoonde vele gelijkenissen met een moderne
economie. De Nederlandse samenleving was een stedelijke en gecommercialiseerde
marktgerichte maatschappij, wier bevolking een hoge graad van scholing had bereikt en
die voor die tijd zeer mobiel was en bereid werk te zoeken buiten haar directe omgeving.
Nederlanders namen volledig deel aan een geldeconomie en de aankoop van aandelen in
A REPÚBLICA 55
Sucesso Econômico
O aspecto mais marcante de República foi, sem dúvida seu sucesso econômico. Em apenas
alguns decênios, o país desenvolveu-se de estado rebelde em centro europeu do comércio
mundial. Amsterdam se tornou o entreposto do mundo. A economia tinha muitas
características capitalistas e muito se assemelhava à economia moderna. A sociedade
neerlandesa era urbana, com tendência para negócios e comércio, tendo alcançado elevado
grau de instrução, e disposição para procurar trabalho fora de sua própria vizinhança. Os
neerlandeses participavam intensamente da economia monetária e a compra de ações de
empresas comerciais, de indústrias e de dívidas estatais abrangia o mundo inteiro. O Estado,
que em vários aspectos havia surgido de um movimento reacionário assumiu, com o tempo,
certas responsabilidades que não podem deixar de ser consideradas modernas. A atitude
do Estado e das autoridades em questões econômicas era reguladora e, assim, foram criadas
instituições visando a promoção do comércio e da indústria. A criação da Companhia das
índias Orientais Unidas pelos Estados-Gerais, bem como do Banco de Descontos, pela
municipalidade de Amsterdam, são os exemplos mais significativos. O fato dos governantes
neerlandeses defenderem com tal garra o interesse econômico dos cidadãos não é de admirar
em se sabendo que os regentes provinham justamente da classe de comerciantes. Notável
e moderno era, também, o sistema de previdência para pobres e órfãos que a República
implantara, de modo que os mais fracos da sociedade sempre tinham à sua disposição
formas de assistência.
O despontar da República como grande potência econômica é freqüentemente
explicado como devido à queda de Antuérpia, até 1585, quando o vice-rei espanhol,
duque de Parma, reconquistou aquela cidade comercial que era a maior e mais rica dos
Países Baixos. O êxodo de milhares de calvinistas de Antuérpia e de outras cidades do sul,
em direção da República, deu grande impulso econômico às províncias independentes do
norte. Principalmente a Holanda e a Zelândia tiraram proveito, sobretudo do capital e
das relações internacionais especializadas que mantinham com as Flandres e o Brabante,
bem como dos seus conhecimentos na área industrial. No entanto, a Holanda e, em menor
escala, as demais províncias do norte, também tinha dinâmica própria que muito contribuiu
para o espetacular sucesso econômico.
56 DE R E P U B L I E I C
França e a Península Ibérica. Os pequenos navios levavam bens dos bálticos para a Inglaterra
em troca de tecidos e carvão, e para o norte da França em troca de vinho, cereais e sal.
Com navios maiores, os negociantes holandeses seguiam para o sudoeste da França e, em
seguida, para os países hostis, Portugal e Espanha. O rei da Espanha tentava afastar os
comerciantes neerlandeses do norte por meio de embargos e favorecimento de
transportadores de outros países, porém sem sucesso. Por ironia do destino os espanhóis e
os neerlandeses eram dependentes uns dos outros apesar das lutas. A Espanha não podia
dispensar os bens do seu adversário, enquanto os neerlandeses necessitavam de uma série
de artigos espanhóis como lã, sal e prata. Sustentados pela experiência dos comerciantes
do Brabante e de Flandres, os comerciantes de Amsterdam, principalmente, atravessaram
o Estreito de Gibraltar e chegaram à Itália e ao Levante. As primeiras viagens dos
neerlandeses ao Oceano Ártico estavam estreitamente ligadas ao comércio com a Moscovia
e os baleeiros nos mares ao norte.
Em 1595, um consórcio de comerciantes de Amsterdam enviou, pela primeira vez,
uma pequena frota para a Índia. Apesar de não ter sido um grande sucesso financeiro, o
empreendimento despertou grande expectativa junto aos neerlandeses sobre negócios com
pimenta e outras especiarias. Em todas as partes da Holanda e da Zelândia empreendedores
autóctones ou do sul dos Países Baixos formaram novas companhias. A fim de evitar
concorrências e para juntar as forças, os Estados-Gerais cederam à Companhia das índias
Orientais (ClOr) o monopólio que engoliu as precedentes. Desde a sua fundação, em
1602, Amsterdam aplicava pelo menos a metade do seu capital. A influência do comércio
indiano sobre a riqueza e progresso da Holanda era grande, mas sob o aspecto comercial
e de porte, esse comércio não podia ser comparado ao da marinha mercante européia.
Isso é ainda mais válido no referente à Companhia das índias Ocidentais (CIOc),
fundada em 1621 com o objetivo de implementar o comércio nos territórios espanhóis na
América e nos de Portugal na África e no Brasil, mas também, para combater o inimigo
efetivamente. Nos anos de 1590, todavia, a marinha mercante, freqüentemente financiada
com capital do Brabante, já havia comparecido nas costas da África onde comprava ouro
e açúcar dos portugueses. O comércio direto com a região das Caraíbas teve início por
volta de 1593-1594. Em 1596 os neerlandeses construíram um forte naquela Costa
Selvagem e passaram, eles mesmos, a extrair o sal das salinas naturais de Punta de Araya.
ATrégua de Doze Anos (1609-1621) assinada com o rei da Espanha ainda deteve
a fundação da Companhia das índias Ocidentais, até o armistício hispano-neerlandês.
F-m 1624 os neerlandeses atacaram a cidade brasileira de São Salvador na Bahia de Todos
os Santos e, mais tarde, e com maior sucesso, as cidades de Olinda e Recife, em Pernambuco,
capitania produtor de açúcar e muito vulnerável. Ali estabeleceram uma colônia. A invasão
neerlandesa era parte do Grande Desenho*, um plano agressivo da CIOc para, às custas
dos portugueses, criar uma rede comercial entre o hemisfério ocidental, a África e a Europa.
O Brasil era um grande prêmio. O comércio com o Brasil, onde compravam corantes e
açúcar, havia aumentado consideravelmente no final do século dezesseis. Principalmente
a indústria de açúcar crescia graças ao aumento da demanda. O açúcar já não era mais
considerado medicamento, mas alimento que chegava aos mercados em enormes
quantidades. O Brasil foi o maior produtor de açúcar do mundo até 1680 quando uma
60 D E REPUBLIEK
I
A REPÚBLICA 61
deze handelswaren half- en eindproducten met een hogere waarde dan de bulkgoederen
waarin de Hollanders aanvankelijk vooral handel dreven en maakten de Nederlandse
commercie minder kwetsbaar bij dalende prijzen voor graan, hout en koper.
De expansie van het handelsnetwerk had een prikkelende werking op de vanouds
aanwezige industrieën in de Republiek. De scheepsbouw bijvoorbeeld maakte een
stormachtige ontwikkeling door als gevolg van de vraag naar laadruimte. Tussen 1625 en
1700 liepen jaarlijks 400 tot 500 schepen van stapel en bood deze sector aan 10.000
mensen werk. De Zaanstreek, de belangrijkste leverancier van schepen, ontwikkelde zich
tot een industriële regio zonder weerga. In deze streek functioneerden aan het einde van
de zeventiende eeuw maar liefst bijna 600 industriemolens aangedreven door wind. Ze
betekenden voor Holland wat voor Engeland later de stoommachines waren. Ze waren
niet alleen bestemd voor het zagen van hout voor de scheepsbouw, maar er waren ook
molens die oliehoudende zaden persten, granen pelden, of door braziel- en campeche
hout te raspen, kleurstoffen produceerden voor de laken- en linnenindustrie. Bijzonder
was ook de Amsterdamse boeken- en kaartenindustrie die op dit gebied marktleider in de
wereld was. De toonaangevende drukker en uitgever in de Amstelstad was W.J. Blaeu,
wiens bedrijf gevestigd was in een van de grootste gebouwen van de stad.
Terwijl bestaande industrieën, zoals textiel en scheepsbouw, de binnen- en
buitenlandse vraag zagen toenemen, ontstonden geheel nieuwe nijverheden dankzij de
import van voorheen in de Noordelijke Nederlanden onbekende grondstoffen. Zij waren
hoofdzakelijk veredelingsindustrieën die nauw verbonden waren met de handel in koloniale
waren die op de Hollandse stapelmarkt werden aangeboden. De suikerraffinage was er
een typisch voorbeeld van. Deze verwerkte rietsuiker uit Midden- en Zuid-Amerika en in
het bijzonder tussen 1635 en 1645 uit Brazilië waar ongeveer 120 suikermolens in bedrijf
waren. De grote Braziliaanse suikerimporten hebben wezenlijk bijgedragen tot de welvaart
van Amsterdam, Rotterdam en Middelburg waar veel suikerbakkerijen en suiker-
raffinaderijen, waren gevestigd. In 1607 functioneerden in Amsterdam drie suikerbedrijven
en in 1650 was dat aantal gegroeid tot 40. Duizend mensen vonden er toen hun werk.
Het verlies van Brazilië leidde niet tot een neergang van deze sector. In tegendeel, er was
zelfs sprake van een koortsachtige expansie, want in 1661 waren er weer zestien nieuwe
suikerbakkerijen bij gekomen. Suikerplantages in het Caribisch gebied waren sinds het
midden van de zeventiende eeuw sterk in opgang en compenseerden de afgenomen, maar
niet gestopte aanvoer uit Brazilië.
Ook de tabakspinnerijen waren een nieuwe industrie die haar ontstaan dankte aan
de aanvoer van grondstoffen uit de Nieuwe Wereld sinds omstreeks 1600. Mede dankzij
mechanisatie groeiden de spinnerijen uit tot bedrijven van middelgrote omvang, met
tientallen werknemers. In Amsterdam, waar de tabaksindustrie geconcentreerd was, werkten
rond 1700 ongeveer 7.000 mensen in de tabaksector. Portugese joden hadden in deze
bedrijfstak alsook, overigens, in die van de suiker een zeer belangrijk aandeel. Ook andere
industrieën die afhankelijk waren van geïmporteerde grondstoffen, maakten een
vergelijkbare voorspoedige o n t w i k k e l i n g door, zoals de d i a m a n t s l i j p e r i j e n , de
katoendrukkerijen, de zijdespinnerijen en -weverijen.
A REPÚBLICA 63
número havia aumentado para 40, dando emprego a milhares de pessoas. A perda do
Brasil não levou à decadência do setor. Ao contrário, houve mesmo uma expansão febril,
pois, em 1661, outras dezesseis confeitarias foram criadas. Os canaviais na região das
Caraíbas passaram por grande progresso desde a metade do século dezessete e vieram
compensar a redução da importação do Brasil que, no entanto, não havia sido estagnada.
Também as fiações de tabaco formavam novo setor da indústria, graças à importação
do Novo Mundo desde aproximadamente 1600 e, com a mecanização, essas fiações foram
se desenvolvendo em empresas de porte médio empregando dezenas de operários. Em
Amsterdam, onde estava concentrada, a indústria de tabaco empregava 7000 operários no
ano de 1700. Grande era a participação de judeus portugueses tanto na indústria do
tabaco quanto na de açúcar. Outras indústrias dependentes de matérias-primas importadas,
como a de lapidação de diamantes, estamparia de algodão, fiações e tecelagens de seda,
passavam por igual onda de progresso.
Pluriformidade Religiosa
Fora dos Países Baixos pensa-se, geralmente, que a República era um estado e um país
calvinista. Esta não é a realidade. A igreja calvinista reformada era, sem dúvida, a igreja
pública privilegiada o que, entre outros, implicava que mantinha o monopólio do exercício
público da religião e que o governo apoiava a igreja financeiramente. Mas, não se tratava
de uma igreja estatal. Além do culto religioso calvinista reformado o estado tolerava outras
congregações protestantes como os anabatistas, os calvinistas arminianos e luteranos. Muitos
neerlandeses que continuaram fiéis ao catolicismo apesar da Reforma também eram aceitos
na República. Ademais, também havia lugar para judeus. Supõe-se que por volta de 1650
um terço da população da República era reformado, um terço de uma das outras correntes
protestantes e um terço católico. Não se pode dizer que a República era um país calvinista,
tendo em vista a pluralidade religiosa da população. Tolerância, no entanto, não significava
66 DE REPUBLIEIC
textielproduct werd zo groot dat de stad al haar krachten inzette om aan de vraag te
kunnen voldoen. Vergelijkbaar met het Leidse beeld was dat van Haarlem, waar een
intensieve en omvangrijke linnennijverheid tot ontwikkeling kwam deels door de
aanwezigheid van voortreffelijke bleekvelden in de onmiddellijke nabijheid van de stad.
Toch bepaalde daar de textielindustrie het stadsbeeld niet zo nadrukkelijk als in Leiden.
In het bijzonder Amsterdam, maar ook andere Hollandse steden zoals Rotterdam
en Dordrecht hadden hun welvaart vooral te danken aan de handel en scheepvaart.
Amsterdam, een stad van meer dan 150.000 inwoners in 1650, was bij uitstek het
handelscentrum van Holland met een aantrekkingskracht in heel Europa. In grote
voorraden waren er producten uit de Oostzee, uit de Middellandse zee, uit Oost- en
West-Indië en Moscovië te verkrijgen. De economische kracht en het demografische
gewicht van de Amstelstad waren in de Hollandse politiek sterk voelbaar. Toch kon de
stad de politieke gang van zaken in het gewest niet naar haar hand zetten en was zij
genoodzaakt tot samenwerking met andere steden en het sluiten van compromissen. Dat
lag anders wat betreft de positie van Holland ten opzichte van de andere gewesten. Zeker
als Holland de Staten van Zeeland met zich meekreeg, kon het met name in de buitenlandse
politiek vrijwel ongestoord zijn gang gaan.
Religieuze pluriformiteit
Doorgaans is men buiten Nederland van mening dat de Republiek een calvinistische staat
en een calvinistisch land is geweest. Die mening strookt niet met de werkelijkheid. De
calvinistische gereformeerde kerk was weliswaar de bevoorrechte publieke kerk, hetgeen
onder andere inhield dat zij het monopolie had op de openbare uitoefening van de
godsdienst en dat de overheid de kerk financieel ondersteunde. Maar zij was geen staatskerk.
Naast de gereformeerde calvinistische godsdienst tolereerde de staat andere protestantse
groeperingen, zoals wederdopers, remonstrantse calvinisten en lutheranen. O o k de vele
Nederlanders die ondanks de Hervorming de katholieke kerk trouw gebleven, vonden
een plaats in de Republiek. Tevens was er plaats voor joden. Algemeen wordt aangenomen
dat rond 1650 ongeveer eenderde van de bevolking van de Republiek gereformeerd was,
eenderde één van de andere protestantse stromingen aanhing en eenderde katholiek was.
Een calvinistisch land kan men de Republiek niet noemen gezien de pluriforme
godsdienstige gezindheid van haar bevolking. Tolerantie betekende evenwel geen vrijheid
van godsdienst. De staat hield vast aan een van haar belangrijkste beginselen de vrijheid
van geweten en legde de inwoners geen godsdienst op, maar tegelijkertijd begunstigde ze
gereformeerden en discrimineerde ze andere gezindten wel. Zo m o c h t alleen de
gereformeerde kerk haar godsdienstige praktijken in het openbaar uitoefenen en waren
openbare ambten over het algemeen alleen toegankelijk voor gereformeerden.
Tijdens het Twaalfjarige Bestand waren hevige godsdiensttwisten uitgebroken tussen
een gematigde en een strenge vleugel van orthodoxe calvinisten die geleid hadden tot een
scheuring in de gereformeerde gemeente. De orthodoxe calvinisten vonden prins Maurits
van Oranje aan hun zijde onder andere omdat zij fervente voorstanders waren van de
voortzetting van de strijd tegen de roomse erfvijand, Spanje. Deze strenge vleugel van de
A REPÚBLICA 67
Cultura
A República das Sete Províncias viveu um período áureo durante o século dezessete não
apenas no campo econômico. Também as artes floresceram e alcançaram um apogeu que
não mais se repetiria posteriormente na história neerlandesa. A arte que mais se ressaltou
foi a pintura. Nomes como Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Jan Steen, Frans
Hals e muitos outros são internacionalmente conhecidos. A pintura holandesa, bem como
outras formas de arte, foi influenciada pelo fato de faltarem, na República, dois mecenas
que, em outras partes da Europa eram de suma importância: uma corte real e a exibição
de pompa da igreja.
É bem verdade que a casa dos Oranjes, na Haia, sobretudo na época do príncipe
Frederik Hendrik, encomendava quadros e construções de palácios, mas não se tornou
um centro épico de artes e ciências. Em Haia, que era o centro dos governos da Holanda
e da República, viviam pessoas respeitadas, estreitamente ligadas ao poder e que, muitas
vezes, para sua maior glória e honra se ocupavam das artes. Pessoas desses círculos
costumavam encomendar obras de a artistas. Constantijn Huygens, secretário dos príncipes
de Oranje e um dos mais ilustres e mais ecléticos artistas, e Johan Maurits van Nassau
Siegen mandaram construir palácios na cidade, não muito grandes, mas de muito bom
gosto, pelos arquitetos Pieter Post e Jacob van Campen.
No entanto, era Amsterdam, não a Haia, o mais importante centro de cultura.
Como metrópole, atraía grandes talentos como Meindert Hobbema, Pieter de Hoogh,
Willem Kalf, Nicolaes Maes, Jacob van Ruisdael e Rembrandt van Rijn. Eles tinham ali
seus estúdios e trabalhavam para negociantes, e industriais ricos e pessoas abastadas bem
como para cidadãos da classe média, incluindo artesãos. T a m b é m as milícias, a
municipalidade e outras instituições públicas faziam suas encomendas. Assim Rembrandt
pintou, em 1642, o seu famoso quadro A Vigília Noturna' sob encomenda da Companhia
Frans Banning Cocq, e outros pintores, como Ferdinand Bol e Govert Flinck, foram
convidados a decorar a nova prefeitura cuja construção havia sido iniciada, em 1648, pelo
70 DE REPUBLIEIC
Cultuur
De zeventiende eeuw was voor de Republiek der Zeven Provinciën niet alleen in economisch
opzicht een Gouden Eeuw. Ook de kunsten kwamen er tot bloei en bereikten hoogtepunten
die in latere tijden van de Nederlandse geschiedenis niet meer zouden worden geëvenaard.
In het bijzonder spreekt de schilderkunst tot de verbeelding. Internationaal bekend zijn
de namen van Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Jan Steen, Frans Hals en vele
anderen. De aard van de Hollandse schilderkunst evenals de andere kunstvormen werd
beïnvloed door het feit dat in de Republiek twee grote opdrachtgevers ontbraken die
elders in Europa van eminent belang waren: een vorstelijk hof en een op uiterlijke pracht
gestelde kerk.
Weliswaar was het hof van de Oranjes in Den Haag vooral in de tijd van prins
Frederik Hendrik, opdrachtgever voor levering van schilderijen en voor de bouw van
paleizen, een episch centrum van kunsten en wetenschappen werd het niet. In Den Haag,
het regeringscentrum van Holland en de Republiek, bevonden zich aanzienlijke personen
nauw verbonden met de macht die zich vaak ter eer en meerdere glorie van hun eigen
persoon, zich bezig hielden met de kunsten. Mensen uit deze kringen gaven frequent
opdrachten aan kunstenaars. Constantijn Huygens, secretaris van de prinsen van Oranje
bijvoorbeeld, zelf een van Nederlands meest illustere en meest veelzijdige kunstenaars en
Johan Maurits van Nassau Siegen lieten geen grote, maar wel smaakvolle stadspaleizen
bouwen onder toezicht van de architecten Pieter Post en Jacob van Campen.
Toch was niet Den Haag, maar Amsterdam het belangrijkste centrum van cultuur.
Het had als metropool een bijzondere aantrekkingskracht op grote talenten zoals Meindert
Hobbema, Pieter de Hoogh, Willem Kalf, Nicolaes Maes, Jacob van Ruisdael en Rembrandt
van Rijn. Zij hadden er hun ateliers en werkten in opdracht van zowel rijke kooplieden,
industriëlen en renteniers alsook van burgers uit de middengroepen met inbegrip van
ambachtslieden. Ook schutterijen, het stadsbestuur en andere burgerlijke instellingen deden
bij hen bestellingen. Zo schilderde Rembrandt in 1642 in opdracht van de Compagnie
van Frans Banning Cocq zijn beroemde schilderij de 'Nachtwacht' en nodigde het
stadsbestuur hem en andere schilders uit zoals Ferdinand Bol en Govert Flinck om het
nieuwe stadhuis te decoreren, waarvan de bouw in 1648 was gestart onder leiding van de
architect Jacob van Campen. Ook de beeldhouwers Artus Quellinus en Rombout Verhulst
werkten mee aan de in- en uitwendige versiering van het gebouw.
Net als de schilderkunst was de b o u w k u n s t hoofdzakelijk een burgerlijke
aangelegenheid. In Amsterdam zijn het stadhuis en de het beursgebouw (1611, Hendrick
de Keyser) daarvan sprekende voorbeelden. Noch het Oranjehof in Den Haag, noch de
calvinistische kerk, de enige die zich publiekelijk mocht manifesteren, konden als
opdrachtgevers het karakter van de bouwkunst of schilderkunst bepalen. De gereformeerde
A REPÚBLICA 71
arquiteto Jacob van Campen. Também os escultores Artus Quellinus e Rombout Verhuist
colaboraram na decoração interna e externa do edifício.
Tanto a pintura quanto a arquitetura eram apreciadas principalmente pela burguesia.
Em Amsterdam, a prefeitura e o edifício da bolsa (1611, Hendrick de Keyser) são exemplos
típicos. Nem a Casa de Oranje na Haia, nem a igreja calvinista, únicos a poderem se
manifestar publicamente, podiam determinar o caráter da arquitetura e da pintura. A
ação da igreja reformada era insignificante na promoção das artes. Ela tinha mandado
retirar todas as imagens e esculturas das igrejas existentes e pintado de branco suas paredes
para não distrair os religiosos da palavra divina. Devido a esse caráter singular da Igreja
reformada as autoridades municipais é que passaram a encomendar a construção de edifícios
religiosos e não a Igreja. O clero era apenas usuário. O edifício era e continuaria sendo
propriedade do governo municipal local.
A literatura neerlandesa não pôde igualar o elevado nível e, sobretudo, a originalidade
da pintura do país. Apesar disso, a produção literária de poetas e dramaturgos como
Constantijn Huygens, Pieter Cornelisz Hooft, Gerbrant Adriaensz Brederode e Joost van
den Vondel, foi notável. Além das fronteiras, no entanto, suas obras não obtiveram a
mesma atenção dos grandes artistas plásticos do mesmo período, tampouco em tradução..
Por outro lado, os eruditos neerlandeses contaram com grande reconhecimento
internacional. Durante séculos Hugo de Groot foi considerado um dos mais importantes
juristas da Europa. Christiaan Huygens e Jan Swammerdam pertenciam à elite dos
pesquisadores nas ciências naturais da época. A República era o lugar onde os intelectuais
em geral podiam viver e trabalhar com relativa serenidade e liberdade e onde achavam
editores e leitores para suas publicações. Portanto, não é de admirar que a Holanda tenha
sido o lugar de refúgio para muitos cientistas estrangeiros que não se sentiam seguros em
seus próprios países. Assim, lá viveram escreveram e publicaram, durante longo ou curto
espaço de tempo, gênios como René Descartes, Baruch Spinoza, John Lokce, Pierre Bayle
e muitos outros.
kerk was nauwelijks van betekenis voor de bevordering van de kunsten. Zij had uit de
bestaande kerkgebouwen alle beelden en schilderstukken laten verwijderen en het interieur
laten wit kalken om de gelovigen niet van het woord Gods te af te leiden. Door de bijzondere
positie van de gereformeerde kerk gaven bovendien de stedelijke overheden de opdracht
tot de bouw van de nieuwe godshuizen en niet de kerk. De kerk was slechts gebruiker.
Het gebouw was en bleef eigendom van het lokale stedelijke bestuur.
De Nederlandse literatuur kon het hoge niveau en vooral de oorspronkelijkheid
van de Nederlandse schilderkunst niet evenaren. Desalniettemin leverden dichters en
toneelschrijvers als Constantijn Huygens, Pieter Cornelisz. Hooft, Gerbrant Adriaensz.
Brederode en Joost van den Vondel opmerkelijke prestaties. Buiten de grenzen vond hun
werk, in tegenstelling tot de grote schilders van deze periode, geen of nauwelijks aandacht,
ook niet in vertaling.
Nederlandse geleerden, daarentegen hadden wel internationale uitstraling. Hugo
de Groot is eeuwen lang als een van de belangrijkste juristen van Europa beschouwd.
Christiaan Huygens en Jan Swammerdam behoorden tot de elite van de natuur-
wetenschappelijke onderzoekers van h u n tijd. De Republiek was een plaats waar
intellectuelen over het algemeen in betrekkelijk rust en vrijheid konden leven en werken
en waar zij uitgevers en lezers vonden voor hun publicaties. Het is daarom niet
verwonderlijk dat Holland een toevluchtsoord is geweest voor een aantal vooraanstaande
buitenlandse wetenschappers die zich in hun eigen land niet veilig voelden. Zo hebben in
dit land voor langere of kortere tijd bijzondere geesten gewoond, die er schreven en
publiceerden, zoals René Descartes, Baruch Spinoza, John Lokce, Pierre Bayle en vele
anderen.
De economische ontplooiing van Holland en Zeeland gaf aan de Republiek een militaire
en politieke kracht, die niemand had kunnen voorspellen aan het einde van de zestiende
eeuw, toen de opstandelingen hun vorst verlieten. Het voortbestaan van de nieuwe staat,
die in feite het onbedoelde resultaat was van het verzet tegen Filips 11, was aan het begin
van de zeventiende nog geenszins zeker. In de loop van de zeventiende eeuw groeide de
Republiek uit tot een van de economisch sterkste landen van Europa. Niet om een Europese
machtspolitiek te voeren zoals de grote Europese dynastieën pleegden te doen, maar om
het eigen territorium en vooral om eigen economische belangen te verdedigen, bouwden
de Nederlanders een omvangrijk, goed getraind, staand leger en een grote oorlogsvloot
op. De Republiek, ondanks haar geringe bevolking was daartoe in staat omdat zij over
grote kapitalen kon beschikken waarmee zij, zoals toentertijd algemeen gebruikelijk,
huurlingen kon contracteren en voor lange tijd in dienst kon houden. De oorlogsvloot
kon in tijden van serieuze dreiging doorgaans rekenen op assistentie van de grootste
koopvaardijvloot in de wereld.
Als gevolg van haar sterke economische en militaire positie ging de Republiek ook
een belangrijke politieke rol spelen in Europa. Na de Vrede van Munster (1648) waarbij
A REPÚBLICA 73
Conclusões
76 DE REPUBLIEIC
A República dos Sete Países Baixos Unidos foi resultado inesperado da revolta contra o
legítimo rei Felipe II. Do ponto de vista político, a revolta dos Países Baixos tinha caráter
conservador. A alta nobreza e os Estados queriam defender os antigos privilégios e o caráter
comunal contra a crescente pressão do centralismo modernizador do monarca. No novo
estado os municípios e as províncias mantinham uma avançada independência e autonomia
e os velhos privilégios ficavam em vigor. Foi nessas circunstâncias especiais e com a pressão
da guerra, que surgiu esse caráter político singular. O Colégio de Estados e os Estados-
Gerais atraíram para si cada vez mais competências e, de Conselhos consultivos se
transformaram em Conselhos que governavam para, por fim, chegarem a ser detentores
soberanos do poder. Da violência da guerra surgiu uma liga unida de pequenos estados
dispostos a cooperar voluntariamente. O que mantinha essa instável entidade política em
pé não era a pressão, mas sim, a disposição das elites de assumirem compromissos. Era,
portanto, mais do que lógico, que a Holanda, como mais próspera e populosa das províncias
assumisse a liderança desta união.
No decorrer do século dezessete a República tornou-se uma das mais fortes potências
econômicas da Europa. O comércio, a marinha mercante, a indústria e as atividades agrárias
especializadas floresciam em conseqüência de inigualável combinação de fatores.
Amsterdam tornou-se o eixo de uma rede internaconal de comércio e os cargueiros
neerlandeses navegavam por todos os mares na Europa, na Ásia, na África e na América.
O Estado promovia o comércio e a marinha mercante, entre outros, por meio da criação
de companhias que protegiam o comércio neerlandês contra a concorrência estrangeira. A
Companhia Unida das índias Orientais representa o exemplo de maior sucesso dessas
iniciativas governamentais.
Não para conquistar uma posição de poder político na Europa, mas com o objetivo
de proteger os interesses econômicos e o território da República os neerlandeses formaram
um impressionante exército e uma grande frota armada. Com a sua forte posição econômica
e militar, a República passou a desempenhar importante papel político na Europa e, como
tal, não escaparia ao jogo europeu do poder.
Não foi apenas sob o ponto de vista econômico que o século dezessete representou
uma era dourada para a República. Também no setor das artes e, principalmente, da
pintura, esse século formou um ponto culminante na história neerlandesa. A ausência de
uma corte monárquica que tivesse como principal objetivo a promoção das artes e das
ciências e a falta de pompa imposta pela igreja foram fatores que tiveram forte influência
na arte neerlandesa. As artes plásticas tiveram seu estilo determinado por um mercado de
arte burguês e por compradores urbanos.
A paz religiosa que os neerlandeses souberam manter por meio da concretização
do ideal da liberdade de consciência era alvo de admiração. Enquanto muitos países
europeus estavam envolvidos em dilacerantes lutas entre si devido às discrepâncias religiosas
e
os conseqüentes problemas políticos, a República gozava de uma calma controlada e
benfazeja ao comércio e ao progresso. Essa relativa liberdade de expressão também era
proveitosa para a ciência.
78 DE REPUBLIEIC
Conclusies
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was het onbedoelde resultaat van de
opstand tegen de rechtmatige vorst Filips II. Het verzet in de Nederlanden had in politiek
opzicht conservatieve trekken. De hoge adel en de Staten wilden immers de oude privileges
en het federale en communalistische karakter van de staat verdedigen tegenover de
toenemende druk van het moderniserende centralisme van de vorst. In de nieuwe staat
genoten steden en gewesten een vergaande zelfstandigheid en autonomie en bleven oude
privileges in zwang. Onder de bijzondere omstandigheden die zich voordeden en onder
de druk van de oorlog kwamen unieke staatkundige ontwikkelingen tot stand. De
Statencollege en de Staten-Generaal trokken steeds meer bestuurstaken naar zich toe en
veranderden allengs van adviescolleges in bestuurscolleges en zouden tenslotte zelfs
soevereine machthebbers worden. Uit het oorlogsgeweld ontstond een bond van
samenwerkende staatjes die bereid waren op vrijwillige basis samen te werken. Niet dwang
maar overredingskracht en de bereidheid van de elites om compromissen te sluiten hielden
het wankele staatkundige geheel bij elkaar. Het was niet meer dan logisch dat Holland,
het welvarendste en volkrijkste gewest de leiding in het bondgenootschap nam.
In de loop van de zeventiende eeuw groeide de Republiek uit tot een van de
economisch sterkste landen van Europa. Handel, scheepvaart, nijverheid en gespecialiseerde
agrarische activiteiten kwamen er tot grote bloei als gevolg van een unieke combinatie van
factoren. Amsterdam werd het k n o o p p u n t van een wereldwijd handelsnetwerk en
Nederlandse vrachtvaarders bevoeren alle zeeën in Europa, Afrika, Azië en Amerika. De
staat bevorderde de handel en scheepvaart onder andere door compagnieën op te richten
die de Nederlandse handel beschermde tegen buitenlandse concurrentie. De Verenigde
Oost-Indische Compagnie was van deze overheidsinitiatieven het succesvolste voorbeeld.
Niet om een Europese machtspolitiek te voeren, maar hoofdzakelijk om eigen
economische belangen en het territorium van de Republiek te verdedigen, bouwden de
Nederlanders een omvangrijk staand leger en een grote oorlogsvloot op. Als gevolg van
haar sterke economische en militaire positie ging de Republiek ook een belangrijke politieke
rol spelen in Europa en ontkwam zij als grote mogendheid niet aan het Europese machtsspel.
De zeventiende eeuw was voor de Republiek niet alleen in economisch opzicht een
Gouden Eeuw. Ook de kunsten met name de schilderkunst bereikten hun hoogtepunt in
die eeuw van de Nederlandse geschiedenis. De afwezigheid van een monarchaal hof dat
de bevordering van de kunst en wetenschap tot een van zijn hoogste doelen stelde en het
ontbreken van een op uiterlijke pracht ingestelde kerk hebben de aard van de Nederlandse
kunst sterk beïnvloed. Een burgerlijke kunstmarkt en stedelijke opdrachtgevers hebben
het gezicht van de beeldende kunst bepaald.
De religievrede die de Nederlanders wisten te handhaven door het ideaal van
gewetensvrijheid te verwezenlijken, oogstte veel bewondering. Terwijl veel Europese landen
verwikkeld waren in een verscheurende onderlinge strijd vanwege godsdienstige
tegenstellingen en daarmee samenhangende politieke problemen, heerste in de Republiek
A REPÚBLICA 79
Em meados do século dezessete, quando a paz com a Espanha foi firmada, o sucesso
da República dos Países Baixos Unidos estava garantido. Mesmo assim, alguns sinais de
fraqueza foram aparecendo. A divisão provincial interna dentro de uma aliança de pequenos
estados soberanos e o particularismo dentro das próprias províncias pregava uma peça à
República. O processo segundo o qual as decisões da República seriam tomadas de acordo
com a disposição da elite de assumir compromissos provocava atritos constantes.
As guerras nas quais a República se envolveu na segunda metade do século dezessete
finalmente acabaram esgotando a Holanda. A florescente economia da província mostrou
estar sustentada numa base estreita demais para exercer papel importante dentro do jogo
de forças da Europa. Também o sucesso econômico da República sofreu pressões devido à
recessão geral na economia européia e à crescente concorrência de grandes potências
européias como a Inglaterra e a França. Esses países europeus começaram a se restabelecer
de seus problemas políticos internos e a prejudicar o comércio com os Países Baixos por
meio de medidas mercantilistas. No fim da Guerra de Sucessão espanhola, para a qual
Guilherme III havia arrastado a República, tornou-se claro que a Era Dourada da República
estava chegando ao fim. Apesar de tudo isso, o progresso manteve-se em nível relativamente
alto também durante o século dezoito.
80 DE REPUBLIEIC
een gecontroleerde rust die de handel en welvaart zeer ten goede kwamen. O o k de
wetenschap kon van de relatieve vrijheid van denken profiteren.
Halverwege de zeventiende eeuw, toen de vrede met Spanje was gesloten, leek het
succes van de Republiek der Verenigde Nederlanden verzekerd. Toch kwamen er al een
aantal tekenen van zwakte aan het licht. De interne provincialistische verdeeldheid binnen
het verbond van soevereine staatjes en het particularisme binnen de gewesten zelf bleven
de Republiek parten spelen. De gezamenlijke besluitvorming in de Republiek die gebaseerd
was op de bereidheid van de elites om compromissen te sluiten, bleef een moeizame
worsteling.
De oorlogen waarin de Republiek in de tweede helft van de zeventiende eeuw verwikkeld
raakte, zouden Holland uiteindelijk uitputten. De bloeiende economie van het gewest
zou een te smalle basis blijken voor een hoofdrol in het Europese krachtenspel Het
economische succes van de Republiek kwam bovendien onder druk te staan door een
algehele teruggang in de Europese economie en een toenemende concurrentie van de
grote Europese mogendheden, Engeland en Frankrijk. Deze Europese staten begonnen
zich te herstellen van hun interne politieke problemen en de Nederlandse handel met
mercantilistische maatregelen aan te tasten. Aan het einde van de Spaanse Successie-oorlog
waarin Willem III de Republiek had meegesleept, begon het duidelijk te worden dat de
Gouden Eeuw voor de Republiek ten einde liep. Desalniettemin bleef de welvaart er ook
in de achttiende eeuw op een relatief hoog peil.
AMSTERDAM IN DE ZEVENTIENDE EEUW
Maurits A. Ebben
Rond het midden van de zeventiende eeuw, toen Johan Maurits van Nassau Siegen
inmiddels was teruggekeerd in de Nederlanden, was Amsterdam op het toppunt van zijn
rijkdom en macht. De stad beheerste de Republiek der Verenigde Nederlanden en de
voornaamste handelsroutes van de toenmalige wereld. De Amstelstad had zich aan het
einde van de zestiende eeuw in korte tijd ontwikkeld tot het belangrijkste handelscentrum
van de wereld. De welvaart van de stad was vooral te danken aan de handel op de Oostzee
en op de kusten van Zuid- en West-Europa. In de zeventiende eeuw kwam daar de lucratieve
handel op Oost- en West-Indië bij. Voor Amsterdam was de zeventiende eeuw in vele
opzichten een Gouden Eeuw. Niet alleen handel, maar ook de nijverheid en de kunsten,
met name de schilderkunst en in mindere mate de wetenschappen kwamen er tot grote
bloei.
Aan het einde van de zestiende eeuw was Amsterdam al een belangrijk handelscentrum en
de grootste stad van de Noordelijke Nederlanden. De inneming van Antwerpen in 1585
door de hertog van Parma voor de Spaanse koning betekende echter een keerpunt in de
geschiedenis van Amsterdam. Antwerpen was tot dan toe het voornaamste handelscentrum
van West-Europa geweest. De verovering van de Brabantse havenstad, gevolgd door de
afsluiting van de Schelde door de opstandelingen, deden vele Zuid-Nederlanders de wijk
nemen naar het noorden, met name naar Amsterdam. Een groot aantal nieuwkomers
bracht kapitaal, kennis en contacten mee. Amsterdam was dan wel de directe opvolger
van Antwerpen, toch had de Amstelstad een aantal heel specifieke eigen kenmerken. In
vergelijking met Antwerpen dat zwaar geleund had op landhandel met Italië en Zuid-
Duitse steden, was Amsterdam overwegend georiënteerd op zee. De Amsterdamse handel
had zich losgemaakt van de periodieke jaarmarkten en zijn kooplieden waren actief
betrokken bij scheepvaart, handel en goederendistributie, terwijl die van Antwerpen als
tussenpersonen hadden gewerkt. Bovendien, Amsterdam zag zijn lot niet aan een grote
mogendheid verbonden in tegenstelling tot Antwerpen dat gekluisterd was aan het
absolutisme van de Habsburgers. De bestuurselite van Amsterdam versterkte de stedelijke
autonomie in de Republiek en wendde haar politieke macht aan om de handel te
bevorderen.
AMSTERDAM NO SÉCULO DEZESSETE
Maurits A. Ebben
Por volta de meados do século dezessete, quando João Maurício de Nassau-Siegen já havia
voltado aos Países Baixos, Amsterdam se encontrava no auge de sua riqueza e poder. A
cidade dominava a República Unida dos Países Baixos e as principais rotas comerciais do
mundo de então. A cidade de Amstel, no final do século dezesseis, passara por rápido
desenvolvimento, tornando-se o mais importante centro comercial do m u n d o . A
prosperidade da cidade era sobretudo resultante do comércio no mar Báltico e no litoral
do Sul e do Leste da Europa. No século dezessete foi acrescentado o lucrativo comércio
com as índias Ocidentais e Orientais. Para Amsterdam o século dezessete foi sob diversos
aspectos a Idade de Ouro. Não apenas o comércio mas também a indústria e as artes,
principalmente as artes plásticas e, em menor escala, as ciências, floresceram.
Em fins do século dezesseis Amsterdam era importante centro comercial e a maior cidade
dos Países Baixos do Norte. A ocupação de Antuérpia em 1585 pelo Duque de Parma em
nome do rei da Espanha significou no entanto um momento crítico na história de
Amsterdam. Antuérpia fora até então o principal centro comercial da Europa Ocidental.
A conquista daquela cidade portuária do Brabante, seguida pelo fechamento do Schelde
pelos revoltosos, fez com que muitos neerlandeses do Sul migrassem para o Norte, em
geral para Amsterdam. Grande parte dos recém-chegados trazia capital, conhecimento e
contatos. A m s t e r d a m tornara-se substituta direta de A n t u é r p i a , embora tivesse
características bem específicas. Em comparação com Antuérpia que tinha se apoiado no
comércio com a Itália e com as cidades do sul da Alemanha, Amsterdam se voltava para o
mar. O comércio de Amsterdam se libertara dos mercados anuais periódicos e seus
negociantes estavam envolvidos ativamente na marinha, no comércio e na distribuição de
bens, enquanto os de Antuérpia trabalhavam como intermediários. Além disso, o destino
de Amsterdam não estava ligado a qualquer grande potência, ao contrário do que se dava
com Antuérpia que estava atada ao absolutismo dos Habsburgo. A elite administrativa de
Amsterdam reforçava a autonomia municipal na República e empregava seu poder político
na promoção do comércio.
Amsterdam reuniu o comércio europeu em um só sistema pois seus comerciantes
formavam redes regionais na Europa que, em seguida, eram ligadas entre si. Com o ânimo
empreendedor de seus comerciantes e o apoio efetivo da administração municipal e do
84 AMSTERDAM
bij een duurzame vrede met Portugal om de goede handelsbetrekkingen met dat land te
bestendigen. Met name de machtige Amsterdamse regenten verzetten zich dan ook tegen
militaire hulp aan de W.I.C. om Brazilië voor de Republiek te behouden.
Door de toenemende handel ontstond de behoefte aan een goederenbeurs die eerst
in de openlucht werd gehouden, maar in 1611 werd ondergebracht in een nieuw gebouw.
Behalve goederen werd er al in het begin van de zeventiende eeuw gehandeld in effecten
zoals aandelen van de Oost-Indische en West-Indische Compagnie en obligaties van het
gewest Holland en de Generaliteit. Ongeveer tegelijkertijd (1609) richtte het stadsbestuur
een wisselbank op om het geldverkeer te vergemakkelijken. Al snel ontwikkelde deze
instelling zich tot een girobank.
Hoewel Amsterdam in de zeventiende eeuw geen industriestad was zoals Leiden of
Haarlem kende het een bloeiende en veelzijdige nijverheid wier producten over de hele
wereld aftrek vonden. De scheepsbouw, de bierbrouwerij, de lakennijverheid en in de
tweede helft van de zeventiende eeuw ook de zijde-industrie hebben bijgedragen tot de
Amsterdamse welvaart. Ook de glasindustrie, de suikerraffinaderij, de tabaksverwerking
en de boekdrukkerij waren belangrijke bedrijfstakken. Amsterdam was wegens zijn boeken-
en kaartenindustrie de belangrijkste markt op dit gebied in de wereld. De toonaangevende
drukker en uitgever in Amsterdam was W.J. Blaeu, wiens bedrijf gevestigd was in een van
de grootste gebouwen van de stad.
rijke kooplieden, industriëlen en renteniers alsook van burgers uit de middengroepen met
inbegrip van ambachtslieden. Ook schutterijen, het stadsbestuur en andere burgerlijke
instellingen deden bij hen bestellingen. Zo schilderde Rembrandt in 1642 in opdracht
van de Compagnie van kapitein Frans Banning Cocq zijn beroemde schilderij de
Nachtwacht en nodigde het stadsbestuur hem en andere schilders uit zoals Ferdinand Bol
en Govert Flinck om het nieuwe stadhuis te decoreren. Ook de beeldhouwers Artus
Quellinus en Rombout Verhulst werkten mee aan de in- en uitwendige versiering van het
gebouw.
Amsterdam was ook een centrum van literatuur en toneel. De Nederlandse literatuur
kon het hoge niveau en de oorspronkelijkheid van de Nederlandse schilderkunst niet
evenaren. Desalniettemin leverden Amsterdamse dichters en toneelschrijvers als Pieter
Cornelisz. Hooft, Gerbrant Adriaensz. Brederode en Joost van den Vondel opmerkelijke
prestaties. In Amsterdam was het enige permanente theater in de Republiek gevestigd.
Hoewel René Descartes, Baruch Spinoza, John Locke en andere grote geleerden een tijd
in Amsterdam woonden en werkten en de stad een hogeschool, het Athenaeum Illustre
rijk was, was het niet het intellectuele centrum van de Republiek. Dat was Leiden.
Het jaar 1648 is voor Amsterdam het economisch hoogtepunt geweest. Daarna zette een
periode van verminderde groei in. Van verval van Amsterdam als economisch centrum
was nog geen sprake. Pas in de loop van de eerste helft van de achttiende eeuw zou het de
rol van voornaamste wereldmarkt verliezen, toen het Londen en Hamburg naast zich
moest dulden.
AMSTERDAM 89
juntamente com outros pintores como Ferdinand Bol e Govert Flinck, para decorar a
nova Prefeitura. T a m b é m escultores como Artur Quellinus e R o m b o u t Verhuist
colaboraram na decoração externa do prédio.
Amsterdam também era um centro literário e de teatro. A literatura neerlandesa
não conseguiu, no entanto, equiparar-se ao elevado nível da pintura. Mesmo assim, poetas
e teatrólogos de Amsterdam como Pieter Cornelisz, Hooft, Gerbrant Adriaensz, Brederode
e Joost van den Vondel produziram obras de grande relevo. O único teatro permanente da
República se encontrava em Amsterdam. Apesar de René Descartes, Baruch Spinoza, John
Locke e outros grandes cientistas terem vivido por tempos em Amsterdam e de ali existir
uma escola superior, o Athenaeum Illustre, o centro intelectual da República não era ali,
mas sim em Leiden.
Soltow, L., en L. Luiten van Zanden, Icome and ivealth inequality in the Netherlands,
16-20th century, Amsterdam 1998.
Sonnino, P., Louis XIV and the origins of the Dutch war, Cambridge 1988.
Tex, J. den, Oldenbarnevelt, Cambridge 1973.
Tracy, D., Holland under Habsburg ride, 1506-1566: The formation of a body politic,
Berkeley 1990.
Valladares Ramírez, R., Felipe IVy Lt restauración de Portugal, Malaga 1994.
Valladares Ramírez, R„ La rebelión de Portugal, 1640-1680. Guerra, conflicto y poderes
en la Monarquia Hispânica, Valladolid 1998.
Van der Wee, H., (ed.), The rise and decline of urban industries in Italy and the Low
Countries, Louvain 1988.
Vries, J. de, The Dutch rural economy in the Golden Age, 1500-1700, New Haven 1974.
Vries, J. de, A. van der Woude, The first modern economy, Cambridge 1997.
Watjen, H., Die Niederlander im Mittelmeergebiet zur Zeit ihrer höchsten Machtstellung,
Berlin 1909.
Watjen, H., Das hollandische Kolonialreich in Brasilien. Ein Kapitel aus der
Kolonialgeschichte des 17-Jahrhundert, The Hague 1921.
Wilson, Ch., Profit and power: A study of England and the Dutch wars, Londen 1957.
Zanden, J.L. van, Rise and decline of Holland's economy. Merchant capitalism and the
labour market, Manchester 1993.
PORTUGAL BINNEN HET SPAANSE RIJK
(1580— 1640)
D E G E V O L G E N VAN E E N O N V R I J W I L L I G E P E R S O N E L E UNIE
V O O R D E B E T R E K K I N G E N T U S S E N FLAMENCOS EN LUSITANOS
Raymond Buve
Het idee van unificatie van tijken op het Iberisch Schiereiland was bepaald niet nieuw en
al veel eerder nagestreefd, zowel door Portugal als Castilië en Aragón. In feite bestond het
koninkrijk Castilië al midden vijftiende eeuw uit een verzameling kleinere rijken en
vorstendommen onder een kroon. De Portugese koning Afonso V (1438-1481) uit het
huis Avis-Beja was bijzonder actiefin zijn politiek om Castilië met Portugal te verenigen.
Eerst stelde hij de Castiliaanse koning Enrique IV (1454-1474)—zelf gehuwd met een
Portugese prinses—een huwelijk voor met diens dochter en mogelijk troonopvolger Juana.
Toen in de verwikkelingen over de Castiliaanse troonopvolging Isabella, de halfzuster van
Enrique, aan de winnende hand leek werd Afonso, met steun van de Castiliaanse koning
Enrique, huwelijkskandidaat voor Isabella in concurrentie met Ferdinand, de troonopvolger
van het koninkrijk Aragón. In 1468 was het de vraag of Castilië in personele unie verenigd
zou worden met Portugal of met Aragón. Het werd uiteindelijk Aragón, maar de aanhangers
van Juana zochten en kregen de steun van Afonso in de Castiliaanse strijd o m de
erfopvolging. Het leidde tot een oorlog met Castilië en Aragón ( 1 4 7 4 - 1 4 7 9 ) waarin
Portugal aanvankelijk het gehele westen van Castilië en Galicië veroverde. In het
uiteindelijke vredesverdrag van Alcáçovas (1479) deed Castilië in ruil voor de Canarische
eilanden en Portugese afstand van alle aanspraken op de Castiliaanse troon grote
economische concessies aan Portugal. Castilië liet de verovering van Afrika aan Portugal
en aanvaarde een oost-west lopende scheidingslijn vanaf de Afrikaanse kust waardoor de
profijtelijke (goud en slaven) handel en de latere specerijenhandel een exclusief Portugese
zaak werden. In feite dwong dit verdrag het in overzeese handel veel minder belangrijke
Castilië om bij zijn exploraties in westelijke richting de oceaan over te gaan. In datzelfde
jaar stierf Juan II, koning van Aragón en door de opvolging van Isabella's echtgenoot
Ferdinand als koning van Aragón waren Aragón en Castilië verenigd. 1
1
Horst Pietschmann, Geschichte Spaniens, Stuttgart: Kohlhammer 1993, pp. 26-40, 66-67.
PORTUGAL NO REINO ESPANHOL
(1580-1640)
A S C O N S E Q Ü Ê N C I A S DA U N I Ã O D I N Á S T I C A I N V O L U N T Á R I A
PARA A S R E L A Ç Õ E S ENTRE F L A M E N G O S E LUSITANOS
Raymond Buve
Não era nova a idéia de unificação dos reinos da Península Ibérica, há muito desejada
tanto por Portugal quanto por Castela e Aragão. Na verdade, o reino de Castela existia
desde meados do século quinze, formado por uma série de pequenos reinados e principados
unidos sob uma mesma coroa. O rei Afonso V (1438-1481) de Portugal, descendente da
casa de Avís-Beja, não poupou esforços políticos para unir Castela a Portugal. Primeiro,
propôs ao rei castelhano Henrique IV (1454-1474)—então casado com uma princesa
portuguesa—que se casasse com sua filha e possível sucessora, Joana. Quando a sucessão
castelhana complicou-se com Isabel, meia irmã de Henrique, tornando-se favorita, Afonso,
apoiado pelo rei castelhano Henrique, tornou-se pretendente de Isabel, concorrendo com
Fernando, herdeiro do reino de Aragão. Em 1468 colocou-se a questão se haveria uma
união dinástica de Castela com Portugal ou com Aragão. A opção recaiu sobre Aragão,
mas os partidários de Joana procuraram e obtiveram o apoio de Afonso na luta pela sucessão
castelhana. Resultou daí a guerra com Castela e Aragão (1474-1479) na qual inicialmente
Portugal conquistou todo o oeste de Castela e a Galiza. No tratado de paz de Alcáçovas
(1479), Castela fez grandes concessões econômicas a Portugal em troca das ilhas Canárias
e de toda desistência portuguesa ao trono de Castela. Castela cedeu a Portugal a conquista
da África e aceitou uma linha limítrofe leste-oeste a partir da costa africana, dando a
Portugal exclusividade do proveitoso comércio de ouro e escravos e, mais tarde, do comércio
de especiarias. Na realidade, esse tratado forçou Castela, que tinha importância bem menor
no comércio ultramarino, a realizar suas explorações na direção ocidental do oceano. No
mesmo ano morreu João II, rei de Aragão e com a ascensão ao trono do marido de Isabel,
Fernando, como rei de Aragão, os reinos de Aragão e Castela foram unificados. 1
1
Horst Pietschmann, Geschichte Spaniens, Stuttgart: Kohlhammer 1993, pp. 26-40, 66-67.
96 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
2
Walther R. Bernecker und Horst Pietschmann, Geschicbte Portugals, Noerdlingen: Verlag C.H.
Beek 2001, pp. 48-50.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 97
2
Walther R. Bernecker und Horst Pietschmann, GeschichtePortugals, Noerdlingen: Verlag C.H.Beck
2001, pp. 48-50.
98 P O R T U G A L B I N N E N H E T S P A A N S E RIJK
Deze gang van zaken geeft al aan dat tussen 1480 en 1580 liet politiek en
economische gewicht van de Castiliaanse kroon sterk was toegenomen. In 1479 was het
vooral Castilië geweest dat belangrijke concessies had moeten doen, maar in 1494 kwam
er met de onder pauselijke bemiddeling tot stand gekomen demarcatielijn van Tordesillas
voor Castilië een belangrijke revisie tot stand op het verdrag uit 1479 omdat Castilië nu
370 zeemijl ten westen van de Kaap Verdische eilanden het exclusief recht kreeg op
exploratie en kolonisatie van de Nieuwe Wereld. Ditzelfde verdrag dwong Spanje overigens
om de latere Portugese ontdekking van het meer naar het oosten gelegen Brazilië te
aanvaarden. Spanje was echter onder de Castiliaanse Kroon, met name onder Ferdinand
en Karei V, zowel politiek als economisch tot een Europese grootmacht geworden met een
overzees rijk dat de vergelijking met dat van Portugal met glans kon doorstaan. Tegelijkertijd
had Portugal in toenemende mate te lijden van de geslaagde pogingen van Venetianen,
Hollanders, Zeeuwen, Fransen en Engelsen om het Portugese monopolie op de kust van
Afrika en Azië te omzeilen, terwijl de Fransen van meet af aan geduchte concurrenten
werden op de kust van Brazilië.
De in 1580 onder dwang tot stand gekomen personele unie met Spanje zou
vergaande gevolgen hebben voor het Portugese Rijk omdat het nu direct betrokken geraakte
bij de politieke conflicten van de toenmalige grootmacht Spanje 3 zoals de opstandige
Nederlanden, de problemen in de Duitse landen en de felle concurrentie ter zee met
Engeland en te land met Frankrijk, met name in Italië. De personele unie dwong Portugal,
dat traditioneel bescherming zocht tegen Castilië bij andere Europese mogendheden, om
nu Spanje's vijanden te delen en daartoe behoorden in toenemende mate Engeland en de
Noordelijke Nederlanden. De 'eeuwige' alliantie met Engeland, in 1386 door João I
aangegaan en eeuwenlang het fundament van de Portugese diplomatie, kwam in gevaar
omdat de gespannen neutraliteit tussen Engeland en Spanje uitliep op oorlog, vooral toen
concurrerend Engeland brak met de Roomse Kerk. Deze alliantie verzekerde door de
eeuwen heen de Engelsen van wijn, een afzetmarkt voor wollen stoffen en een
bondgenootschap tegen rivaal Spanje. 4
De volledig in Spanje opgevoede Filips had van meet af aan communicatie-
problemen met de adel in de Nederlanden en politieke, economische en religieuze grieven
van adel en steden leverden een explosief mengsel op. Triggering factor waren de koninklijke
decreten tot invoering van de religieuze hervormingen bepaald op het Concilie van Trente
en de versterking van de Inquisitie. In steden van zowel de Zuidelijke als de Noordelijke
Nederlanden kwam het tot oproeren bekend geworden als de 'beeldenstorm'. Filips besloot
tot harde maatregelen en stuurde in 1567 de hertog van Alva met 17.000 man naar
Brussel om de orde te herstellen. Het door Alva ingestelde tribunaal om de onlusten te
onderzoeken staat in de Noordelijke Nederlanden bekend als de 'Bloedraad', sprak 12.000
3
De term Spanje wordt in de koninklijke documenten niet gebruikt tot aan de negentiende eeuw.
Tot dan toe sprak men altijd van de verschillende kronen die onder Castilië vielen, zoals Galicië,
León, Navarra, Aragón wat weer onderverdeeld was in de kronen van Aragón, Catalonië, Valencia
en Mallorca, etc. Terwille van de eenvoud gebruiken we hier de verzamelterm Spanje.
4
David Birmingham, A concise History of Portugal, Oxford U.P. 1993, pp. 28, 54.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 99
3
O termo Espanha não é usado nos documentos reais até o século dezenove. Até lá falava-se sempre
das diversas coroas que recaiam sob Castela, como a Galicia, Leon, Navarra, Aragão, que, por
sua vez, estava subdividido nas coroas de Aragão, Catalunha, Valencia e Mallorca, etc. Para
simplificar, estamos usando aqui o termo que expressa o conjunto, ou seja, Espanha.
4
David Birmingham, A concise History of Portugal, Oxford U.P. 1993, pp. 28, 54.
100 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
vonnissen uit en liet duizend rebellen terechtstellen. Willem van Oranje wist te ontsnappen.
Filips II bleek onzeker in zijn aanpak van de opstand omdat zijn raadgevers het onderling
niet eens waren. Alva was voor straffe militaire repressie, maar anderen waren voor
verzoening en onderhandelingen en die wonnen. Alva werd teruggeroepen, maar onder
zijn opvolgers nam door het wanordelijk optreden van de Spaanse troepen, de terem? de
vijandschap in de Nederlanden toe en de rebellen wonnen terrein, vooral in Holland en
Zeeland. 6
Omdat de periode van de personele unie van de Portugese en de Spaanse Kroon
(1580-1640) goeddeels samenviel met de jaren van de opstand in de Nederlanden (1567-
1648) werden de Portugese factorijen en plantagegebieden overzee, zowel in Azië, Afrika
als Amerika, doelwit van de expanderende koloniale economie van de in 1580 opgerichte
Republiek der Zeven Verenigde Provinciën die een jaar later formeel de gehoorzaamheid
aan Filips II opzegde en steun kreeg van het eveneens van Rome afgekeerde Engeland. De
strijd ging de twee laatste decennia van de zestiende eeuw op en neer, maar rond 1600 was
het pleit benoorden de Rijndelta in het voordeel van de Republiek beslecht. De Spaanse
controle over de zuidelijke Nederlanden, waaronder Antwerpen, werd hersteld.
De Hollandse en Zeeuwse havensteden, die reeds lange tijd deelnamen aan de
comércio mãe, de moedernegotie tussen de Baltische landen, Spanje en Portugal in hout,
graan, wijn, olijfolie en zout, konden hun handel snel uitbreiden dankzij de toenemende
maritieme kracht van de Republiek. Deels deden zij dat uit noodzaak, omdat de Portugese
inlijving bij de Spaanse Kroon leidde tot herhaalde verbodsbepalingen voor scheepvaart
uit de rebelse provincies, deels deden ze dat om nu de kans waar te nemen de belangrijke
Portugese positie van middelaar in de Afrikaanse handel en de specerijenhandel over te
nemen. Deze handel was, met name onder de koningen Afonso V (1438-1481), João II
(1481-1495) en Manuel 1 (1495-1521) de basis geworden van grote Portugese rijkdom
(goud en specerijen) en jalousie bij andere zeevarende landen. Immers, via Portugal hadden
de specerijen hun weg gevonden naar de Nederlanden en waren deel geworden van de
moedernegotie, de Atlantische kusthandel, vooreerst naar de in de zestiende eeuw veel
belangrijkere Vlaamse en Zeeuwse havens, daarna ook de Hollandse havens. De Flamencos,
dat wil zeggen de N o o r d - en Zuid-Nederlandse schippers en kooplieden, frequenteerden
vooral de havens van Lissabon, Lagos en Porto, waar zich hele kolonies vormden, maar ze
waren ook aanwezig in de kleinere havens. Naast de al eerder vermelde producten van de
moedernegotie en de specerijen kwam daar vanaf het midden van de zestiende eeuw nog
bij de handel in suiker uit Noord Oost Brazilië dat in 1570 al 60 engenhos telde, een aantal
dat snel steeg.7 Pernambuco, de belangrijkste suikerproducent, telde in het jaar van het
5
Terc'w. Een Spaanse legereenheid, tercio, bestond uit twaalf compagnieën van elk 250-300
manschappen. Die kwamen per compagnie veelal uit dezelfde stad of streek, maar in de
Nederlanden waren er veel huursoldaten uit Italië en de Duitse landen. Zie Pietschmann,
Geschichte Spaniens, p. 113.
c
' Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 102-105.
7
Maria Beatriz Nizza da Silva (coord), Dicionário da História da Cobnização Portuguesa no Brasil,
Lisboa: verbo 1994, pp. 287-290.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 101
s
Tercio: unidade militar espanhola, formada por doze companhias de 250-300 homens cada uma.
Cada companhia era procedente da mesma cidade ou região, mas nos Países Baixos havia muitos
mercenários da Itália e dos países alemães. Veja Pietschmann, Geschichte Spaniens, p. 113.
ú
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 102-105.
Maria Beatriz Nizza da Silva (coord.), Dicionário da História da Colonização Portuguesa no Brasil,
Lisboa: verbo 1994, pp. 287-290.
102 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
begin van de personele unie tussen Spanje en Portugal vermoedelijk al een 10.000 zwarte
slaven op de suikerplantages.
Vóór 1591 mochten schepen onder vreemde vlag handel drijven in Braziliaanse
havens indien ze maar uit een Portugese haven kwamen. Het aandeel van Noord- en
Zuid-Nederlanders in deze Portugese handel was aanzienlijk. Jaarlijks bouwden de Noord-
Nederlanders een dozijn nieuwe schepen voor de suikerhandel. Na het ingaan van de
personele unie greep Filips snel in en hij beval in 1585,1590, 1596 en 1599 de inbeslagname
van alle Noord-Nederlandse schepen in Portugese en Braziliaanse havens. 8 De schade
voor de Republiek was aanzienlijk en men zon op mogelijkheden om Portugal te omzeilen,
onder meer door handelsposten (verfhout) aan de beneden Amazone. Met het Twaalf
Jarig Bestand (1609-1621) tussen het al verzwakte Spanje en de Republiek herstelden de
Noord-Nederlandse belangen in de suikerhandel zich. In 1621 hadden de Noord-
Nederlanders een gevestigd belang in de suikerhandel. Zij beheersten het transport van
suiker en 29 Noord-Nederlandse raffinaderijen verwerkten 40.000 vaten ruwe Braziliaanse
suiker. Na het aflopen van het bestand werd de West Indische Compagnie het principale
wapen tegen het vijandige Iberisch Schiereiland waarmee zowel de Spaanse als de Portugese
Atlantische handel militair en commercieel zou worden benadeeld. Alleen al in de jaren
tot 1636 werden 700 Spaanse en Portugese schepen in de Atlantische oceaan gekaapt.
Deze zelfde strategie werd al sinds 1602 door de Oost Indische Compagnie (V.O.C.)
tegen de Estado da India bedreven in de Aziatische wateren. 9
Wat Brazilië betreft begon het met een aanval op Salvador (1624). Een jaar later
werden de Nederlanders verdreven en hernieuwde Nederlandse aanvallen (1627) werden
afgeslagen. Ondertussen was het aantal engenhos in Noord-Oost Brazilië tot 230 gestegen.
In 1630 richtten de Nederlanders zich op het hart van de suikerproductie in Pernambuco.
Recife werd ingenomen en de uitvalsbasis voor verdere verovering. O p het hoogtepunt
oefende de door het bestuur van de W.I.C., de Heeren Negentien, tot gouverneur-generaal
benoemde Johan Maurits van Nassau (1637-1644), de controle uit over zeven van de
veertien Portugese capitanias, dat wil zeggen, het gehele kustgebied van de São Francisco
rivier tot in Maranhão. 10
Tussen 1630 en 1640 bleken Madrid en Lissabon niet in staat om de N o o r d -
Nederlandse aanwezigheid in de meest profijtelijke capitanias van Brazilië teniet te doen."
De W.I.C. en Johan Maurits waren het er over eens dat verovering van de Portugese
slavenforten op de Afrikaanse kust noodzakelijk was om aan de groeiende vraag naar
slaven voor een weer opbloeiende suikereconomie te voldoen. Tussen 1637 en 1642 werden
dan ook de Portugese versterkingen op de kust van Guinee en in Angola veroverd. De
8
Birmingham, A concise History of Portugal, pp. 52-53.
9
Bernecker und Pietschmann, Geschichte Portugals, pp. 54-56.
10
E. Bradford Burns, A History ofBrazil, 2nd. Ed. Columbia U.P. 1980, pp. 56-62; Birmingham, A
Concise History of Portugal-, Bernecker und Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 97-118; Charles
R. Boxer, The Dutch in Brazil, 1624-1654, Oxford U.P. 1957, Ned. Editie Alphen aan de Rijn:
Sijthoff 1977.
11
Boxer, The Dutch in Brazil, 1624-1654, p. 134.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 103
8
Birmingham, A concise History of Portugal, pp. 52-53.
5
Bernecker und Pietschmann, Geschichte Portugals, pp. 54-56.
10
E .Bradford Burns, A History ofBrazil, 2nd. Ed. Columbia U.P. 1980 pp. 56-62; Birmingham,
A Concise History of Portugal-, Bernecker und Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 97-118;
Charles R. Boxer, The Dutch in Brazil, 1624-1654, Oxford U.P. 1957, Ned. Editie Alphen aan
de Rijn: Sijthoff 1977.
11
Boxer, The Dutch in Brazil, 1624-1654, p. 134.
104 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
commerciële schade voor Lissabon, Lagos en Porto had dan ook niet alleen te maken met
de overheveling van een flink deel van de suikerhandel naar Amsterdam, maar ook met de
overname van de Afrikaanse slavenhandel naar Hollands Brazilië en het Caraïbisch gebied.
De vraag is dan ook hoe de Portugese en Braziliaanse bevolking, municípios, mercadores en
autoriteiten, tijdens de personele unie aankeken tegen het Spaanse onvermogen om de
rebelse Republiek aan te pakken en de gevolgen die dat had voor de Portugese bezittingen
overzee. O m dat goed te kunnen begrijpen moeten we ons richten, eerst op de stemming
in Portugal met betrekking tot de unie met Spanje en daarna kijken naar de logistieke
beperkingen die de Spaanse Monarchie met haar belangen als grootmacht en haar
administratief systeem onder straffere koninklijke macht aan het koninkrijk Portugal zou
opleggen.
De Portugese situatie week in termen van nationaal besef onder de gewone bevolking
weinig af van Spanje. De municípios in Portugal waren even localistisch als de comunidades
in Spanje. Voor de vizinhos uit municípios Portugueses waren alle buitenstaanders estranhos
en alles wat niet in overeenstemming was met de stricte logica van de município en van de
belangen van de sociale groepen die in het município domineerden werden als onwettig
beschouwd. Wat dat betreft lagen naburige Castelanhos hooguit in het verlengde van
Portugese estranhos. De afwezigheid van solidariteit die verder ging dan de eigen município
was goed zichtbaar in crises, waarin verbrokkeling van het land dreigde. Zowel het een als
het ander was in het toenmalige Spanje niet anders. De veertiende en vijftiende eeuw
waren vol van conflicten waarin adellijke facties, regionale en stedelijke naijver samengingen
met koninklijke belangen uit Castilië en Portugal.
Vermoedelijk kende de meerderheid van de Portugezen in eigen familie, dorp of
streek wel iemand die overzee was gegaan of teruggekomen, maar men profiteerde niet of
nauwelijks van de overzeese rijkdommen. De reacties op de koloniale rijkdom waren dan
ook eerder onverschillig of vijandig. Zoals eerder vermeld hadden de hoge adel en de
mercadores alle reden om een unie met Spanje welgevallig te zijn, want de handel met Azië
werd door de kostbare militaire verdediging tegen Europese concurrenten deficitair. In de
ogen van de Portugese clerus had Filips II, de overwinnaar van de Turken bij Lepanto
(1571), aan prestige gewonnen. Engelsen en Noord-Nederlanders werden in Portugal als
ketters gezien en de status van de cristãos novos was in beide rijken voorlopig nog gelijk,
dat wil zeggen ze werden ook in Portugal met wantrouwen bekeken en waren object van
Inquisitoir onderzoek. De in Spanje onder Karei V al begonnen religieuze en sociale
disciplinering van de bevolking lijkt al evenmin een doorslaggevend motief voor Portugees
verzet te zijn geweest en mogelijk hadden de grote en veel minder gecontroleerde overzeese
gebieden een ventielfunctie voor mensen die weg wilden. Nationalistische Portugese
historiografie uit de negentiende en twintigste eeuw heeft geprobeerd om nationalistisch
verzet en Spaanse repressie tussen 1580 en 1640 op te blazen, maar dat blijkt flink bezijden
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 105
grande parte do comércio de açúcar para Amsterdã, mas, também, com o assumir do
tráfico de escravos africanos para o Brasil holandês e para a região das Caraíbas. Resta
saber como a população portuguesa e brasileira, os municípios, os mercadores e as
autoridades encaravam a união ibérica com relação à impotência espanhola para enfrentar
a República rebelde e quais as conseqüências que isto traria para as possessões portuguesas
de ultramar. Para uma boa compreensão destas questões, temos que nos concentrar primeiro
nos ânimos em Portugal com relação à aliança com a Espanha e, em seguida, considerar as
limitações logísticas que a monarquia espanhola, com seus interesses como potência e um
sistema administrativo sob rigoroso poder monárquico, iria impor ao reino de Portugal.
de waarheid. Spanje had, geheel volgens het verdrag, géén eigen troepen in Portugal en de
actie van Drake in 1589 mislukte onder meer omdat de handelsstad Lissabon zich fel
tegen haar 'bevrijding' verzette. Kortom, er was nog géén patriottisme, niet onder het
volk noch onder de adel, maar in Spanje was dat niet veel beter.12
Evenals in Spanje nam in Portugal in de veertiende eeuw de macht van de landadel
toe en zochten de municípios hun bescherming bij de vorst die er zijnerzijds belang bij had
om de koninklijke macht ten koste van de adel uit te breiden. 13 De Cortes waren zowel in
Portugal als in Castilië en Aragón een standenvergadering van adel, hoge clerus en de
representanten van de steden. Zowel in Portugal als in Castilië zien we een proces waarbij
de Kroon aan macht wint ten koste van de adel en de steden. In Portugal sleepte het
proces van adellijk verzet tegen versterking van de koninklijke macht zich de hele veertiende
eeuw voort en bereikte haar hoogtepunt onder het regime van João II die de duque de
Bragança liet executeren. In Spanje werd dit proces onder Karei V afgerond in 1521 met
de demping van de door de stedelijke burgerij aangevoerde rebellie van vele steden. Maar
er waren ook flinke verschillen in het proces van staatsvorming tussen beide landen.
Men beschouwt Spanje wel als het eerste land dat succesvol was in de schepping
van de moderne staat, maar rond 1500 was Portugal al eeuwenlang één staat met een
relatief ontwikkeld bestuurssysteem, terwijl wat wij nu Spanje noemen nog bestond uit
meerdere koninkrijken met sterk verschillende wetstelsels. Aragón kende, evenals Portugal,
in de vijftiende eeuw een veel ontwikkelder bestuurssysteem dan Castilië en had veel
meer adellijke en koopmanscontacten met de rest van Europa.
De modernisering van het laatmiddeleeuwse staatsapparaat begon in Portugal al
onder João II (1481-1495) met de instelling van een nieuw administratief stelsel van
specialistische conselhos en mesas met daarvoor ingehuurde ambtenaren. Zijn opvolger
Manuel I bouwde het apparaat verder uit, o.a. met de Casa da índia, toen de Kroon een
steeds groter belang kreeg bij haar Aziatische bezittingen. Het Portugese politieke systeem
was gebaseerd op een alliantie tussen het rondreizend Hof van het Huis Avis-Beja, de
hoge clerus en de grote landadel in het noorden en zuiden van het land. Deze alliantie was
echter financieel vooral afhankelijk van de stedelijke kooplieden in Lissabon en Lagos die
participeerden in de moedernegotie en de handel buiten Europa. Deze standen waren
vertegenwoordigd in de Portugese Cortes.
Het waren de Reyes Católicos en Karei V die met een groot aantal hervormingen de
Castiliaanse achterstand inhaalden. Vooral de laatste was een vorst van de Renaissance die
versterking van de koninklijke macht als zijn eerste prioriteit zag, de Cortes onderwierp
en administratieve hervormingen doorvoerde die doen denken aan wat de Portugese kroon
al eerder had gedaan. Evenals eerder in Portugal, leidde ook in Spanje de versterking van
12
Bernecker und Pietschmann, Geschichte Portugals, pp. 48-51; Birmingham, A concise History...,
pp. 37-38.
13
Maria Helena Cruz Coelho, "A História e a Historiografia Municipal Portuguesa" in José V.
Capela (coord), O Município Português na História na Cultura e no Desenvolvimento Regional,
Braga: Universidade do Minho 1998, pp. 37-55.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 107
patriotismo entre a população, nem entre a nobreza. Na Espanha a situação também não
era melhor, 12
Tanto na Espanha quanto em Portugal o poder da aristocracia agrária aumentou
no século catorze e os municípios procuraram a proteção do monarca que, por sua vez,
tinha interesse em ampliar seu poder às custas da nobreza. 13 Em Portugal, em Castela e em
Aragão as Cortes eram uma reunião dos estamentos da nobreza, do alto clero e de
representantes das cidades. Em Portugal e em Castela constatamos o processo pelo qual a
Coroa aumentava seu poder às custas da nobreza e às cidades. Em Portugal, a resistência
da nobreza contra o fortalecimento do poder monárquico alestrou-se durante todo o
século catorze e atingiu seu auge sob o regime de João II que mandou executar o Duque
de Bragança. Na Espanha, o processo teve fim em 1521, sob Carlos V, com a sufocação
das rebeliões de muitas cidades comandadas pela burguesia urbana. Contudo havia grandes
diferenças no processo de formação do estado entre os dois países.
Costumamos visualizar a Espanha como sendo o primeiro país a ter sucesso na
criação do estado moderno mas, por volta de 1500, Portugal já era, há alguns séculos , um
estado com um sistema administrativo relativamente bem desenvolvido enquanto o que
agora chamamos de Espanha era um conjunto de vários reinos com legislações divergentes.
Assim como Portugal, Aragão tinha, no século quinze, um sistema administrativo bem
mais desenvolvido que o de Castela e muito mais contatos com a nobreza e os mercadores
do resto da Europa.
A modernização do aparelho estatal do final da Idade Média teve início em Portugal,
já sob o reinado de João II (1481-1495), com a instauração de um novo sistema
administrativo de conselhos e mesas especializados, com funcionários especialmente
contratados. Seu sucessor, Manuel I, ampliou ainda mais o aparelho, entre outros, com a
Casa da índia, enquanto a Coroa adquiria importância cada vez maior em suas possessões
asiáticas. O sistema político português baseava-se numa aliança entre a Corte itinerante
da Casa Avís-Beja, o alto clero e a nobreza agrária do norte e sul do país. No entanto, essa
aliança era financeiramente dependente sobretudo dos comerciantes das cidades de Lisboa
e Lagos que participavam do comércio mãe e do comércio fora da Europa. Essas classes
tinham representação nas Cortes portuguesas.
Em Castela, quem conseguiu recuperar os atrasos, através de uma série de grandes
reformas, foram os Reyes Católicos e Carlos V. Sobretudo este último era um monarca da
Renascença que considerava o reforço do poder real como prioridade e subjugou as Cortes
implantando reformas administrativas que lembram o que a Coroa portuguesa já havia
feito anteriormente. Assim como acontecera em Portugal, também na Espanha a ampliação
do poder monárquico levou a conflitos com as cidades e a severas medidas contra possíveis
12
Bernecker und Pietschmann, Geschichte Portugals, pp. 48-51; Birmingham, A concise History...,
pp. 37-38.
13
Maria Helena Cruz Coelho, A História e a Historiografia Municipal Portuguesa' em José V.
Capela (coord), O Município Português na História na Cultura e no Desenvolvimento Regional,
Braga: Universidade do Minho, 1998, pp .37-55.
108 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
de koninklijke macht tot conflicten met de steden en scherpe maatregelen tegen mogelijk
dissidenten. Moslims en Joden werden zowel onder de Castiliaanse als onder de Portugese
kroon gedwongen tot bekering en werden cristãos novos.
Onder Karei V en Filips II had de Castiliaanse Kroon drie typen raadgevende
consejos tot haar beschikking met leden uit de adel en de clerus, maar vooral ook hoge
ambenaren en letrados. Vooreerst algemene Raden die voor de gehele monarchie golden:
Karei V richtte al een Consejo de Estado op, onder Filips II geleid door twee secretários de
estado, de eerste staatssecretarissen in de Europese geschiedenis, een voor het Noordelijke
deel van het Rijk en een voor Italië. Van deze Consejo werd onder Filips II de Consejo de
Guerra afgesplitst. Hieronder viel het volledige militair beheer in het gehele Rijk, inclusief
de vloot. Allen de beslissing over oorlog en vrede lag bij de eerder genoemde Consejo de
Estado. Belangrijk, en ook voor het hele Rijk, waren ook de Consejo de la Suprema y
General Inquisición en de Consejo de Cruzada. Deze laatste raad leverde flinke inkomsten
voor de Spaanse Kroon uit verkochte aflaten. Het tweede type Raden waren de regionale
Consejos. De belangrijkste was de Real Consejo de Castilla (Castilië, Leon, Galicië, de
províncias bascongadas, de Canarische eilanden, en de reconquista-provincies Toledo, Jaen,
Sevilla en Granada). Dan waren er de consejos voor de andere kronen van de monarchie:
Aragón (Aragón, Valencia, Catalonië en Majorca), Flandes, Italia, Navarra en die voor
Spaans Amerika, de Consejo de índias. Deze consejos hadden in naam van de vorst legislatieve
en justitiële bevoegdheden.
De Cortes van de verschillende kronen binnen het Rijk ontwikkelden zich
verschillend. Terwijl de Cortes van Castilië ongeveer iedere drie jaar door Filips II
bijeengeroepen werden, werden die voor Aragón, Katalonië en Valencia zelden
bijeengeroepen, mede omdat ze veel kritischer stonden tegenover de koninklijke wensen.
De Consejo de haciënda is een voorbeeld van het derde type consejo, gespecialiseerd op een
belangrijk thema voor het bestuur. Onder Karei V en Filips II werden de consejos bestemd
voor het gehele Rijk steeds belangrijker en overschaduwden die van de regionale kronen.
Het grote verschil tussen Portugal en Spanje in de zestiende eeuw was dat, onder
Karei V, na de eerste jaren van consolidatie van zijn macht als koning, Spanje ondergeschikt
werd aan de prioriteiten van het Europese Imperium van Karei V die in 1519 ook keizer
werd van het Heilige Roomse Rijk. Deze politiek stelde aan Spanje zeer hoge eisen die de
demografische, financiële en economische krachten van het rijk uitputten en dat gold
ook voor rijksdeel Portugal. De economie van het rijk ging te gronde, onder Filips II was
er drie maal sprake van een staatsbankroet, bij de dood van Filips III (1598—1621) waren
de staatsinkomsten al vier jaar vooruit verpand, en tussen 1598 en 1630 stagneerde de
agrarische productie en daalde de bevolking als gevolg van de pest, misoogsten en de
zware drain op de mankracht voor militaire doeleinden. Het was juist in de jaren van de
personele unie dat deze problemen steeds duidelijker naar voren kwamen. Het lot van
Portugal was verbonden met dat van een zieltogende grootmacht die alle zeilen bij moest
zetten maar uiteindelijk bij de vrede van Westfalen (1648) haar plaats op de eerste rij
definitief verloor.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 109
De rol van de Kroon bij de ontwikkeling van de overzeese administratie begon in Portugal
veel eerder dan in Spanje, want de koningen uit het Huis Avis-Beja werden al in de vijftiende
eeuw mercadores die het monopolie aan zich trokken op slaven (Afrika), specerijen (Azië)
en de quinto eisten van de edelmetalen Afrika). Er werden dan ook in de vijftiende en
begin zestiende eeuw—Vasco da Gama had de eigen weg naar Indië ontdekt—door de
Kroon verschillende instellingen geschapen om fiscale en andere inkomsten uit de overzeese
handel te trekken. Daartoe behoorden de reglementen op de Alfândegas van de havens
Lissabon, Lagos en Porto, dat op de Casa da índia (1509) en de vedores da Fazenda (1520) . H
Men moet zich goed realiseren dat de Portugese koloniale administratie in eerste instantie
was gebaseerd op de inkomsten uit Azië en Afrika, terwijl de Spaanse koloniale administratie
later begon en vrijwel volledig te maken had met de Amerika's.1''
Voor de Castilaanse en de Portugese Kroon was in de eerste helft van de zestiende
eeuw het grote probleem hoe de nieuw ontdekte gebieden in de Amerika's te onderwerpen,
te exploiteren en, zonodig, te bevolken. Beide Kronen sloten aanvankelijk overeenkomsten
met ondernemers die de risico's aandurfden in ruil voor een hoge mate van autonomie,
beloning met land en macht over arbeid. Castilië volgde hierbij voorlopig tradities
ontwikkeld bij de reconquista van het Spaanse zuiden. Dat hield in dat de conquistadores
in Mexico en Perú mercedes de tierra kregen en encomiendas. Dat laatste gaf hen een grote
zeggenschap over de plaatselijke Indiaanse bevolking. In het geval van Brazilië begon de
kolonisatie, volgens het allang bestaande Portugese gebruik op de Afrikaanse en Aziatische
kusten, met feitorias voor pau-brasil, maar de specerijen (Azië) en edelmetalen (Afrika)
bleven vooralsnog belangrijker. João III (1521-1557) probeerde de agressieve politiek
van de Franse koning Francois I (1515-1547) langs de Braziliaanse kust tegen te gaan
door de Conquista in eigen hand te nemen, immigratie vanaf de Azoren te bevorderen en
steden te stichten, grote stukken land (sesmarias) uit te geven en de productie van suiker te
bevorderen. Portugal besloot daarbij in Brazilië het donatário systeem toe te passen dat
men ook had gebruikt op de Atlantische eilanden. In 1532 volgde de uitgifte van 15
capitanias aan donatários, leden van de hoge adel, die het land op eigen kosten moesten
bevolken, exploiteren en verdedigen.
Beide monarchieën besloten echter na enkele decennia over te gaan op een
rechtstreekse koloniale administratie. In Spaans gebied werd dit eerst de Audiência een
typische Castiliaanse instelling voor justitie en controle, en later het Virreinato, een van
oorsprong Aragonese instelling, een onderkoning die in de verafgelegen Mediterrane
gebieden van de middeleeuwse Aragonees-Catalaanse Kroon de koning vertegenwoordigde.
Het 'moderne' virreinato NuevaEspana (1535) dat werd ingesteld door Karei V had echter
tot doel een duidelijke en directe vestiging van de koninklijke macht en de integratie van
14
Nizza da Silva, Dicionário da Historia da Colonização..., pp. 40-41.
15
E. Bradford Burns, A History of Brazil..., pp. 1-26.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 111
14
Nizza da Silva, Dicionário da História da Colonização..., pp.40-4l.
15
E. Bradford Burns, A History of Brazi..., pp. 1-26.
112 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
de koninklijke domeinen. In 1548 werd in Salvador, in de baai van Todos os Santos, een
governo geral opgezet met administratieve, militaire, fiscale (provedor—mor) en justitiële
bevoegdbeden (ouvidor geral) onder directe controle van de Kroon in Lissabon. De
autonome quasi feodale heren werden aangepakt. Karei V wilde met de Leyes nuevas (1542-
43) de zeggenschap van de encomenderos over de Indianen aanpakken en in Portugal werden
veel privileges aan de donatários ingetrokken. 16
Filips II had erin toegestemd zich aan de privileges en eigen wetgeving van het Portugese
Rijk te houden en de eigenheid van de Portugese Monarchie te respecteren. De koloniale
rijken zouden aparte bestuurseenheden blijven en Portugezen noch Spanjaarden zouden
in eikaars rijken mogen reizen of werken. Aan dat laatste hielden de Portugezen zich zeker
niet, want hun mercadores verspreidden zich snel over de Spaanse overzeese gebieden,
terwijl ze de Spanjaarden wel goeddeels uit Brazilië wisten te weren. 17 In de overeenkomst
met koning Henrique was afgesproken dat bij afwezigheid van de koning een onderkoning
uit het koninklijk huis of een aanzienlijk Portugees geslacht in Portugal het regentschap
zou voeren. Er diende naast de al bestaande consejos voor rijksdelen van de monarchie een
Consejo de Portugal te komen met uitsluitend Portugese conselheiros en onder die Consejo
vielen aanvankelijk ook de Portugese bezittingen in Azië, Afrika en Amerika.
Portugal kwam door de personele unie echter terecht in het regeringssysteem van
een absolutistisch te werk gaande grootmacht. Karei V en Filips II hadden al sinds tientallen
jaren een politiek gevoerd om de centrale administratie ten behoeve van het steeds grotere
Rijk uit breiden en centraal te versterken. De Zuid Nederlander, kardinaal Antoine de
Granvelle, naaste der Nederlanden in Brussel, stond bekend als een fervent voorstander
van versterking van de koninklijke macht. Hij adviseerde de koning de regeringszetel naar
Lissabon te verplaatsen om zo de eenheid van de Spaanse en Portugese rijksdelen te
bevestigen. Bovendien leek het grote overzeese bezit beter te besturen vanuit deze belangrijke
havenstad.
In de Spaanse buitenlandse politiek ter bescherming van het Imperium speelde het
bezit van Portugal zonder twijfel een strategische rol omdat het de positie van Spanje ten
opzichte van Engeland en de jonge Republiek versterkte. Spanje controleerde nu immers
alle Atlantische eilanden en scheepvaartroutes. De Atlantisch strategische ligging van
Portugal had al direct in de jaren 1580 vergaande implicaties voor de Portugese autonomie,
als gevolg van de Noord-Nederlandse opstand en de oorlog met Engeland. De Spaanse
Armada die een invasie in Engeland moest bewerkstelligen vertrok met 130 schepen en
22.000 manschappen in 1588 uit Lissabon. De onderkoning in Lissabon—Filips zetelde
16
Nizza da Silva, Dicionário da Historia da Colonização... pp. 454-5; Bradford Burns, A History of
Brazil, p. 34; Brian Hamnett, Historia de México Cambridge U.P. 2000, pp. 87-88.
17
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 127.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 113
16
Nizza da Silva, Dicionário da História da Colonização..., pp. 454-5.; Bradford Burns, A History
ofBrazil, p. 34; Brian Hamnett, Historia de México, Cambridge U.P. 2000, pp. 87-88.
' Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 127.
114 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
er maar kort—had in theorie dezelfde volmacht als de Koning, maar in de praktijk had hij
maar een beperkte ruimte van handelen en was hij onderworpen aan de aanwijzingen van
de algemene Consejos (Guerra, Inquisición) in Madrid. Kortom, de personele unie betekende
onder het Habsburgse absolutisme dat de eigen Portugese koloniale administratie, de
rijksdiplomatie en oorlogsvoering in sterke mate door de Spaanse Kroon aan banden zou
worden gelegd en, ten dele althans, naar Spaanse model zou worden gewijzigd. Tegelijkertijd
voelde Portugal de nadelen van afnemende Spaanse macht ter zee. Zo moest eind zestiende
eeuw het voor het verkeer naar de Spaanse bezittingen overzee al bestaande flota systeem
ook voor Portugese scheepvaart worden ingevoerd en voer men in comboios naar Brazilië.
Het systeem bleef na 1640 bestaan tot de Era pombalina,18
Filips II besloot al enkele jaren na 1580 tot de hervorming van het Portugees
administratief judiciële systeem voor Brazilië volgens het Spaanse model van de Audiência,
zoals die al sinds 1535 bestond in Mexico Stad. Er kwam een regimento voor een Tribunal
da Relação do Brasil (1588), maar het schip met de betreffende functionarissen kwam
nooit aan en de oude situatie—waarbij de koloniale justitie viel onder een ouvidor-geral—
bleef bestaan tot de invoering van het nieuwe systeem in 1609. Met de Hollandse invasie
werd het systeem opnieuw opgeschort, maar in 1654, na de restauração definitief ingevoerd.
Ook de status van de Indianen werd meer naar Spaans model hervormd. De al door de
Portugese koningen, met name Manuel I, begonnen vestiging in aldeias en de sterke
beperking van de mogelijkheden om Indianen tot slaaf te maken middels de guerrajusta,19
werden tijdens de personele unie door Filips II aangescherpt. Het verklaren van àt guerra
justa werd in 1595 het exclusief recht van de koning, in casu Filips II, en in 1605 en in
1609 ging Filips III nog verder en verbood hoe dan ook Indianen, christenen of geen
christenen, tegen hun wil tot arbeid te dwingen. Deze aantasting van vermeende rechten
van kolonisten op Indiaanse arbeid leidde in Brazilië tot hetzelfde soort rebellie als een
halve eeuw eerder in Peru toen de encomenderos in opstand kwamen tegen de Leyes nuevas.
Filips III trok zich onder Braziliaans-Portugese druk terug en Brazilië behield een grotere
vrijheid waar het de Indiaanse arbeid betrof. 20
Een instelling die—ondanks Spaanse pogingen in die richting—in Brazilië echter
nimmer de zwaarte kreeg van die in Spaans Amerika was de door João III in 1536 ingevoerde
Inquisição. Deze kreeg, in tegenstelling tot Mexico en Peru, nimmer een permanent
tribunaal in Brazilië, maar werd uitgevoerd door visitadores inquisitoriais. Evenals in de
Spaanse bezittingen vielen de Indianen buiten de Inquisitie, maar deze was vooral actief
onder de cristãos novos bij de mercadores portugueses in Pernambuco, die tussen 1580 en
1640 nog meer werden verdacht vM\judeizante te zijn. In tegenstelling tot Spaans Amerika
18
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 105-115; Nizza da Silva, Dicionário de Historia..., pp.
203-204, 692-694, 187.
" Guerra justa: indien Indianen het Christendom en Portugees gezag niet wensten te accepteren of
terugvielen in hun oude gewoonten was het gebruik van geweld en tot slaaf maken geoorloofd.
Zie Nizza da Silva, Dicionário de História de Colonização..., pp 385-87.
20
Nizza da Silva, Dicionário de Historia da Colonização..., pp. 692-694, 385-386; Bradford Burns,
A History of Brazil, pp. 47-48.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 115
de invadir a Inglaterra, partiu de Lisboa, em 1588, com 130 navios e 22.000 homens. O
vice-rei em Lisboa, Felipe, reinou por pouco tempo—tinha teoricamente a mesma
autoridade do rei, mas na prática contava com estreita margem de ação, estando
subordinado às determinações dos Consejos-gerais (Guerra, Inquisición) em Madri.
Resumindo, a união dinástica sob o absolutismo habsburguês significava que a própria
administração colonial portuguesa, a diplomacia do estado português e as operações
militares seriam rigorosamente controladas pela coroa espanhola e parcialmente modificadas
segundo o modelo espanhol. Ao mesmo tempo, Portugal sofria os prejuízos do decrescente
poder espanhol no mar. Assim, no final do século XVI, o sistema de flota que existia para
o tráfico marítimo em direção às possessões espanholas ultramarinas foi também adotado
para a marinha portuguesa que passou a navegar em comboios para o Brasil. O sistema
continuou existindo após 1640 até a Era pombalina, 18
Alguns anos depois de 1580, Felipe II decidiu reformar o sistema administrativo judicial
português, aplicando no Brasil o modelo espanhol da Audiência, já existente na Cidade
do México desde 1535. Foi criado um regimento para o Tribunal da Relação do Brasil
(1588), mas o navio com os respectivos funcionários nunca chegou, e a antiga situação a
do sistema de justiça colonial subordinada a um ouvidor-geral persistiu até a introdução
do novo sistema, em 1609. Com a invasão holandesa o sistema foi novamente adiado,
mas, em 1654, depois da restauração, foi definitivamente instituído. Também o status dos
indígenas foi reformado segundo o modelo espanhol. O estabelecimento em aldeias,
iniciado pelos reis portugueses, principalmente por Manuel I, e a extrema limitação das
possibilidades de empregar os indígenas como escravos por meio da guerra justa.'1' foram
reduzidas. Ficaram ainda mais por Felipe II durante a união dinástica. Em 1595, a
declaração da guerra justa tornou-se prerrogativa exclusiva do rei, no caso, Felipe II, e em
1605 e 1609 Felipe III foi ainda mais longe ao proibir que os indígenas, cristãos ou não,
fossem obrigados a trabalhar contra a sua vontade. No Brasil, esse atentado contra os
direitos adquiridos dos colonizadores sobre o trabalho indígena levou a um tipo de rebelião
semelhante a aquele que aconteceu no Peru, meio século antes, quando os encomenderos se
revoltaram contra as leyes nuevas. Felipe III afastou-se, sob pressão luso-brasileira e o Brasil
conservou uma liberdade maior no que diz respeito ao trabalho indígena.-"
Uma instituição que, apesar de tentativas dos Espanhóis nesse sentido, nunca
conseguiu ter o peso daquela da América espanhola, foi a Inquisição que João III instaurou
em 1563. Esta, ao contrário do que aconteceu no México e no Peru, nunca teve um
tribunal permanente no Brasil, mas foi executada por visitadores inquisitoriais. Assim,
18
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 105-115; Nizza da Silva, Dicionário de Historia...,pp.
203-204, 692-694,187.
" Guerra justa-, se os indígenas não quisessem aceitar o Cristianismo e a autoridade portuguesa, ou
retomassem seus antigos costumes, o uso de violência e a escravização eram permitidas. Veja
Nizza da Silva, Dicionário da História de Colonização..., pp. 385-7.
20
Nizza da Silva, Dicionário de História da Colonização..., pp. 692-694, 385-386; Bradford Burns,
A History of Brazil, pp. 47-48.
116 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
werden judeizantes naar Lissabon gestuurd voor berechting. Onder Filips II kwam het om
strategische redenen in 1609 tot uitwijzing van de Joden maar in Portugal was deze
maatregel in feite in strijd met het verdrag en veroorzaakte veel irritatie. 21
Filips II besloot ook om de Portugese koloniale wetgeving en administratie in
Europa te hervormen naar Spaans model. De eerder genoemde Vetdores da Fazenda, die
zowel voor Portugal als overzee verantwoordelijk waren, werden in 1591 vervangen door
een Conselho da Fazenda naar het model van de Consejo de Haciënda in Madrid. De
koloniale adminstratie werd afgesplitst van de Consejo de Portugal en, analoog aan de
Consejo de índias voor de Spaanse overzeese bezittingen, ondergebracht bij een zeskoppige
Conselho da India (1604) met twee conselheiros uit de adel, twee letrados en twee leden van
de clerus. De Conselho da India kreeg twee secretarissen, één voor Brasil, Guiné, de ilhas
São Tomé e Cabo Verde, en één voor India, en kende een aantal comités voor militaire,
justitiële, administratieve en kerkelijke zaken. Ook deze hervorming bleef na 1640 bestaan
en Conselho da India e Ultramarino genoemd omdat in de tijd van de personele unie
Brazilië veel belangrijker was geworden dan de door de Republiek en Engeland aangetaste
Aziatische bezittingen. De Ordenaçãos Manuelinas (1514) werden in 1603 vervangen door
de Código Filipino die ook na de Restauração in gebruik bleef tot 1823!" Tot hervorming
van het bestuur in Brazilië is het, afgezien van de al genoemde Relação niet gekomen. Het
Braziliaans administratief patroon was rond 1580 al duidelijk gevestigd en zou zich tijdens
de 'babylonische gevangenschap' alleen maar versterken. Dç. governadores—gerais in Salvador
hadden vanwege de strikt onvoldoende Spaanse en Portugese steun tegen de invasie van
de W.I.C. alle reden om Madrid tegen te werken. Jorge de Mascarenha, Marquês de
Montalvão, steunde dan ook in 1640 openlijk de beweging tot de Restauração en zette
vanaf 1644 de moradores van de capitanias aan tot de insurreição pernambucana,23
De nadelen van de Unie voor het Portugese Rijk kwamen na 1580 vrij snel naar voren en
ze hingen duidelijk samen met het toenemend falen van de Castiliaanse monarchie bij de
bescherming van de belangen van haar eigen rijksdelen, waaronder Portugal, de Baskische
provincies en Catalonië.
De desastreuze nederlaag van de Spaanse Armada (1588) en een bondgenootschap
tussen Engeland, Frankrijk en de Republiek—een feitelijke Europese erkenning van de
Noord-Nederlandse rebellen—leidden, met de toenemende macht op zee van Spanje's
vijanden, tot ernstige aantasting van twee grote Portugese belangen: de comércio mãe met
21
Nizza da Silva, Dicionário de Historia da Colonização..., pp. 436.
22
Nizza da Silva, Dicionário de Historia da Colonização..., pp. 203-204.
23
Nizza da Silva, Dicionário de Historia da Colonização..., pp. 380-381; Bradford Burns, A History
of Brazil, pp. 41, 97-99.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 117
como nas possessões espanholas, os indígenas estavam excluídos da Inquisição que recaía,
principalmente, sobre os cristãos novos existentes entre os mercadores portugueses em
Pernambuco que, sobretudo entre 1580 e 1640, eram suspeitos de serem judaizantes. Ao
contrário do que ocorria na América espanhola, os judaizantes eram mandados para
julgamento em Lisboa. Durante o reinado de Felipe II, motivos estratégicos fizeram com
que, em 1609, os judeus fossem banidos mas em Portugal essa medida estava em desacordo
com o tratado e provocou grande irritação.21
Felipe II decidiu reformar também a legislação e a administração portuguesa na
Europa seguindo o modelo espanhol. Os já citados Vedores da Fazenda, responsáveis tanto
por Portugal quanto pelo ultramar, foram substituídos, em 1591, por um Conselho da
Fazenda, a exemplo do Consejo de Haciënda de Madri. Análoga ao Consejo de índias para
as possessões espanholas ultramarinas, a administração colonial foi desligada do Consejo
de Portugal e colocada sob um Conselho da índia (1604), encabeçado por seis pessoas:
dois conselheiros da nobreza, dois letrados e dois membros do clero. Para este Conselho da
índia foram indicados dois secretários, um para o Brasil, a Guiné, as Ilhas São Tomé e o
Cabo Verde, e um para a índia, além de alguns comitês para assuntos militares, jurídicos,
administrativos e clericais. Essas reformas também foram mantidas após 1640 e receberam
o nome de Conselho da índia e Ultramarino, uma vez que, durante a união dinástica, o
Brasil se tornara mais importante que as possessões asiáticas já atacadas pela República e
pela Inglaterra. As Ordenações Manuelinas (1514) foram substituídas, em 1603, pelo
Código Filipino, que continuou em uso mesmo após a Restauração, até 1823. 22 As reformas
da administração no Brasil não aconteceram, apesar da citada Relação. O modelo
administrativo brasileiro já havia sido claramente estabelecido por volta de 1580 e foi
fortalecido ainda mais durante o aprisionamento babilônico'. Em razão do apoio totalmente
insignificante da Espanha e de Portugal à invasão da . CIOc, os governadores-gerais em
Salvador tinham todos os motivos para oferecer resistência a Madri. Por isso, Jorge de
Mascarenhas, Marquês de Montalvão, apoiou abertamente o movimento da Restauração,
em 1640 e instigou os moradores das capitanias à insurreição pernambucana, em 1644.23
21
Nizza da Silva, Dicionário de Historia da Colonização..., pp. 436.
22
Nizza da Silva, Dicionário de História da Colonização..., pp. 203-204.
23
Nizza da Silva, Dicionário de História da Colonização..., pp. 380-381; Bradford Burns, A History
of Brazil, pp. 41, 97-99.
118 P O R T U G A L B I N N E N H E T S P A A N S E RIJK
24
De term válido werd gebruikt voor de gunstelingen van de Spaanse koningen uit het Huis Habsburg
na Filips II. Die koningen waren deels minder geïnteresseerd in staatszaken, deels van een
geringe begaafdheid en lieten de regering en het verdelen van de gunsten over aan een gunsteling
die als een soort minister-president fungeerde. De valido van Filips IV was Gaspar de Guzmán,
Conde-Duque de Olivares.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 119
24
O termo 'válido'era usado para favoritos dos reis espanhóis da Casa Habsburgo, após Felipe II.
Estes reis eram em parte menos interessados em questões de estado, em parte menos hábeis e
deixavam o governo e a distribuição de privilégios a cargo dos favoritos que exerciam função de
uma espécie de ministro-presidente. O Válido de Felipe IV era Gaspar de Guzmán, Conde-
Duque de Olivares.
120 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
25
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 124-128.
26
Spaans scheldwoord voor novos cristãos.
27
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 129-130; Birmingham, A concise history..., pp. 43-44,
52-53.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 121
conquistou importantes postos de defesa nos Países Baixos espanhóis e no Brasil, e também
a Suécia entrou na guerra. Em 1639, a República derrotou a Armada de Felipe IV no
Canal e acabou definitivamente com o controle espanhol sobre o Oceano Atlântico. O
comércio com o Brasil pôde, assim, cair nas mãos do neerlandeses do norte, e João Maurício,
nomeado governador do Brasil Neerlandês, teve plena liberdade de ação P
Olivares decidiu invadir a França a partir do País Basco e da Catalunha a fim de
acabar com a pressão militar sobre os Países Baixos espanhóis. Mas essas províncias há
anos se mostravam irritadas com o aumento dos impostos e demais encargos de guerra.
Em maio de 1640, a Catalunha revoltou-se. O triggering factor era a indisciplina das
tropas que estavam estacionadas na Catalunha para a guerra contra a França. Ocorreu,
então, um grande movimento de solidariedade entre a nobreza e o povo, o vice-rei foi
assassinado e, em setembro de 1640, foram rompidos os laços com Castela e o rei Luis
XIII da França foi reconhecido como soberano.
Também em Portugal, a política fiscal e bélica de Olivares levou a distúrbios e a
panfletos difamadores contra a Coroa Castelhana durante toda a década de 1620. A
expulsão dos portugueses do comércio da Ásia, pelos neerlandeses do norte, e o ataque
que estes empreenderam contra os interesses portugueses na África e no Brasil atingiram
fortemente os mercadores, principalmente, porque a Espanha não tinha mais condições de
reconquistar interesses portugueses perdidos. Igualmente, muitos comerciantes portugueses
de Lisboa, assim como aqueles que haviam se estabelecido na América espanhola eram
constantemente suspeitos de serem marranos2'' e estarem praticando rituais judaicos secretos.
Isso, por sua vez, colocou-os sob uma incômoda atenção da Inquisição. Havia,
provavelmente, uma certa razão para isso, pois muitos comerciantes de Lisboa eram
realmente cristãos novos e até em épocas de grande tensão mantinham bons contatos com
a comunidade judaica de Amsterdã que acolhera exilados portugueses. Quando irrompeu
a revolta catalã, largas camadas da população portuguesa, fosse um grupo de mercadores
ou plebeus que tinham de arcar com os custos das guerras, mostraram-se insatisfeitas com
a Espanha. Contudo, ao contrário do que ocorreu na Catalunha, nesse caso não houve
confraternização entre nobreza e povo. A revolta portuguesa começou com uma conspiração
de parte da nobreza que, em I o de dezembro de 1640, levou ao encarceramento da vice-
rainha Margarida de Sabóia, sobrinha do rei Felipe IV, e à proclamação do Duque de
Bragança como rei João IV (1640-1654) de Portugal. O fato de também a nobreza de
Castela estar insatisfeita ficou claro durante a conspiração contra a Coroa Castelhana na
Andaluzia. Provavelmente isso tinha a ver com as fortes contensões de despesas que Olivares
impôs à corte imperial e com os privilégios que a nobreza tinha e, assim bem como o fato
dos impostos elevados, além das catástrofes econômicas e naturais, terem diminuído
sensivelmente as rendas daquela mesma nobreza ,27
25
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 124-128.
26
Xingamento espanhol para cristãos novos.
27
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 129-130; Birmingham, A concise history..., pp. 43-44,
52-53.
122 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
en hoopten hun trouw aan de Habsburgers beloond te zien. Deze loyalisten werden door
het Huis Bragança van hun titels en bezit beroofd. De bureaucraten in Lissabon kozen
snel voor de Braganças, maar de handelsklasse bleek verdeeld. Sommigen meenden dat
afscheiding van Spanje hen nieuwe markten kon brengen in Noord-West Europa, anderen
vreesden voor verlies van markten indien alleen Portugal als markt zou overblijven. Een
groot aantal mercadores dat zich gevestigd had in Sevilla en Spaans Amerika, was bevreesd
voor hun investeringen en positie. Naar later bleek terecht, want Spanje voerde jarenlang
een fanatieke campagne om alle Portugezen uit het Rijk te verbannen. Ook de Kerk was
verdeeld. De Jezuïeten kozen duidelijk partij voor het Huis Bragança, maar de hoge clerus
voelde zich al thuis in een ge-Castilianiseerde elite en was bang dat een opstand tegen
Spanje een volksopstand zou kunnen uitlokken. Ze werd gesteund door de Inquisitie die,
nu op Spaanse leest geschoeid, de opstand fel bestreed en in 1641 zelfs een tegenopstand
lanceerde, op touw gezet door leden van de hoge adel en een aartsbisschop. O o k de Paus
veroordeelde de opstand. Hij kon moeilijk Zijne Katholieke Majesteit in Madrid voor het
hoofd stoten en associeerde het streven naar politieke onafhankelijkheid met de protestantse
godsdienstige autonomie in Noord-West Europa. Het gevolg was dat de Portugese Kerk,
dankzij Spaanse druk op Rome, tot de vrede in 1668, verstoken bleef van nieuwe
bisschoppen en Portugal verstoken bleef van erkenning, want de Paus dreigde met de ban.
De Restauração betekende echter niet de afschaffing van de administratieve hervormingen
die door Filips II waren ingezet. Die bleven, zowel in Portugal als in Brazilië, mede omdat
ze uiteindelijk gericht waren geweest op versterking van de koninklijke macht.
In 1646 kwam het tot vrede van Spanje met de Republiek, waarbij Spanje niet
alleen de Republiek erkende, maar ook haar toentertijd belangrijke plaats in de Afrika-
handel. Met de vrede van Westfalen (1648) kwam er een einde aan alle oorlogen, behalve
aan die met Frankrijk, want Spanje weigerde Catalonië af te staan en wilde het door
Frankrijk gesteunde Portugal terugveroveren. Maar bij de vrede van de Pyreneeën (1659)
stond Spanje Roussillon en Cerdagne af aan Frankrijk, en dat laatste land beloofde Portugal
niet meer te zullen steunen tegen Spanje. De voortdurende Spaanse dreiging had tot
gevolg dat de Portugese koning João IV in 1641 meteen een wapenstilstand met de
Republiek wilde sluiten en een alliantie met Engeland aanging, die na zijn dood werd
bezegeld door een huwelijk tussen Catarina van Bragança en de Engelse koning Karei II.
Engeland kreeg duidelijke handelsvoorrechten in Portugal, Afrika en Azië, in ruil voor
het Portugese recht om huurlingen te mogen rekruteren in Engeland, Schotland en Ierland,
want Portugal beschikte niet meer over een eigen vloot of leger. Er kwam een compleet
Brits expeditieleger van huurlingen dat op Britse schepen werd vervoerd en in Lissabon
werd voorzien van Engelse wapens. Spanje maakte bij zijn pogingen om Portugal terug te
veroveren gebruik van nog aanwezige loyalisten en interne Portugese dynastieke conflicten,
na de dood van João IV, tussen Afonso VI en diens broer Pedro. Uiteindelijk wist Portugal
de strijd met zijn huurlingen te winnen en in 1668 erkende Spanje bij de vrede van
Westminster de onafhankelijkheid van Portugal en de Bragança dynastie, en gaf, op de
stad Ceuta na, alle veroverde gebiedsdelen terug. De alliantie met Engeland mondde
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 123
É, no entanto, importante notar que não havia revolta geral dos portugueses contra
a Espanha. A rebelião foi fortemente apoiada por elementos do povo e pelo clero inferior
da zona rural, mas, não houve uma revolta popular, inclusive por estar a nobreza desunida.
Cerca da metade da nobreza portuguesa manteve-se fiel à Espanha, já que sua maioria
fora agraciada com títulos de nobreza pela Coroa Castelhano-Portuguesa, após 1580, e a
qual esperava que sua lealdade aos Habsburgo fosse recompensada. Esses legalistas tiveram
seus títulos e suas propriedades confiscadas pela Casa de Bragança. Os burocratas de Lisboa
optaram rapidamente pelos Bragança, mas a classe comercial estava dividida. Alguns
pensavam que ao se separarem da Espanha teriam acesso a novos mercados no noroeste da
Europa, outros temiam perder mercados caso restasse apenas Portugal como mercado.
Grande número de mercadores que se instalaram em Sevilha e na América espanhola temia
perder seus investimentos e suas posições. Mais tarde ficou claro que esse temor se justificava,
pois a Espanha empreendeu, durante anos, uma campanha fanática com o fim de expulsar
do reino todos os portugueses. Também a Igreja estava dividida. Os jesuítas tomaram
claramente posição em favor da Casa de Bragança, mas o alto clero sentia-se acomodado
no meio da elite castelhana e temia que a revolta contra a Espanha incitasse a uma rebelião
popular. Ela estava sendo apoiada pela Inquisição, que agora moldado no sistema espanhol
, combatia ferrenhamente a revolta e chegou mesmo a empreender uma contra-revolta
liderada por membros da alta nobreza e pelo arcebispo. Também o Papa condenou a
revolta. Ele dificilmente poderia confrontar Sua Majestade Católica em Madri e associou
a aspiração por uma independência política com a autonomia religiosa protestante no
noroeste da Europa. Em conseqüência a Igreja portuguesa, graças à pressão que a Espanha
exerceu em Roma, ficou desprovida da nomeação de novos bispos até a paz de 1668 e
Portugal, , não obteve seu reconhecimento, porque foi ameaçado de excomunhão pelo
Papa. A Restauração, no entanto, não significava que as reformas administrativas impostas
por Felipe II seriam abolidas. Estas foram mantidas tanto em Portugal quanto no Brasil,
inclusive porque tinham como objetivo o fortalecimento do poder real.
I
124 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
uiteindelijk uit in het verdrag van Methuen (1703) dat eeuwenlang de basis bleef van de
Portugese politiek tegen een Spaanse dreiging. 28
28
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 132-134; Birmingham, A concise history..., pp. 56-69.
29
Pietschmann und Bernecker, Geschichte Portugals, pp. 56-59.
30
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 112-122, 71-73.
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 125
tentativas de reconquistar Portugal, a Espanha fez uso dos legalistas ainda presentes e dos
conflitos dinásticos internos portugueses, surgidos depois da morte de João IV, entre Afonso
VI e seu irmão, Pedro. Com seus mercenários, finalmente Portugal conseguiu vencer e,
em 1668, com o Tratado de Paz de Westminster, a Espanha reconheceu a independência
de Portugal e a Dinastia de Bragança, devolvendo todas as áreas conquistadas, com exceção
da cidade de Ceuta. A aliança com a Inglaterra acabou resultando no tratado de Methuen
(1703) que, durante séculos, continuou sendo a base da política portuguesa contra a
ameaça espanhola. 28
28
Pietschmann, Geschichte Spaniens, pp. 132-134.; Birmingham, A concise history..., pp. 56—69.
29
Pietschmann und Bernecker, Geschichte Portugals, pp. 56-59.
30
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 112-122, 71-73.
126 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
31
Boxer, The Dutch in Brazd..., pp. 125-129.
32
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 130-136, 197-200.
P O R T U G A L N O R E I N O ESPANHOL 127
de 1641 os Estados Gerais haviam proibido atividades bélicas contra Portugal na Europa.
Todavia, os interesses da C l O r e da C I O c fora da Europa resistiram ferrenhamente à
proposta portuguesa de um armistício de dez anos para negociações de um tratado de paz,
a devolução do Nordeste do Brasil em troca de uma indenização para a República e a uma
aliança contra a Espanha. As duas Companhias queriam, seja limitar a paz ao continente
europeu para poder continuar com as conquistas das posses portuguesas ultramarinas,
seja firmar a paz agora, mas com a conservação das posses conquistadas. Graças à influência
da poderosa Cidade de Amsterdam e dos Estados da Holanda e Zelândia, puderam impedir
o propósito do Príncipe de Oranje e das demais províncias de firmar a paz também fora
da Europa, com o que, a devolução do Brasil neerlandês a Portugal foi rejeitada. O partido
pela paz realçou a importância do comércio do sal com Portugal (Setúbal) e de uma
aliança portuguesa para diminuir a pressão espanhola sobre as Flandres. Depois de longas
negociações, chegou-se realmente a um armistício de dez anos, com vigência imediata na
Europa mas, fora da Europa o armistício teria que esperar pela ratificação oficial de ambas
as partes. Tanto João IV quanto os Estados Gerais retardaram os procedimentos, de modo
que as Companhias puderam continuar suas atividades bélicas até fins de 1642. 31
A C I O c e João Maurício aproveitaram este período para, de um lado, firmar um
acordo com o governador-geral brasileiro e, do outro, conquistar Luanda, importante
ponto estratégico para o fornecimento de escravos. Em 1641, Montalvão pediu u m
armistício temporário a João Maurício, no aguardo de uma trégua definitiva. A atitude do
governador-geral do Brasil era compreensível, pois não podia esperar ajuda de Portugal.
João IV, oriundo de uma dinastia católica rebelde, sem reconhecimento do Papa, precisava
ainda consolidar sua posição contra a resistência interna que se opunha à independência e
contra a ameaça espanhola. Conforme dissemos, o país não tinha mais frota nem exército,
era apenas tolerado pelas demais potências européias católicas e dependia da República
como aliado contra a Espanha. Assim, o Brasil estava temporariamente entregue ao próprio
destino. João Maurício fazia exatamente o que a C I O c desejava, ou seja, apossar-se de
tudo o que fosse possível antes de uma trégua e decidiu entrar em ação antes mesmo de
chegar a ordem da República para continuar a guerra. C o m isso, em 1641-42, Sergipe foi
novamente ocupado, o Maranhão conquistado, assim como Luanda e os últimos fortes
portugueses na África Ocidental. Enquanto Portugal rebelde procurava aliados na Europa,
o o império atlântico de João Maurício alcançou seu maior tamanho antes da trégua entre
a República e Portugal ser efetivada também no Brasil, em julho de 1642. 32
Em 1644, João Maurício foi chamado de volta e, pouco depois, eclodiram
novamente os conflitos que João Maurício soube conter através de uma hábil política de
equilíbrio. Pode ser concluído que o novo governador-geral de Salvador, Antonio Telles
da Silva, o sucessor de Montalvão, juntamente com o morador João Fernandes Vieira,
eram os instigadores. O influente mulato Fernandes Vieira, apoiado pelos oficiais de
31
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 125-129.
32
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 1 3 0 - 1 3 6 , 1 9 7 - 2 0 0 .
128 PORTUGAL B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
33
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 217-222.
34
Citaat uit carta de D. João geciteerd in Boxer, The Dutch in Brazil..., p. 233.
PORTUGAL N O R E I N O ESPANHOL 129
Salvador, deu início a uma meticulosa organização da revolta pernambucana que irrompeu
em 1645. C o m suas tropas mal equipadas, ele conseguiu os primeiros sucessos militares e
deu início a uma guerra de guerrilha de moradores que fez com que os neerlandeses do
norte perdessem as terras do interior e tivessem que recuar para lugares fortificados.
Essa política do governo-geral em Salvador foi uma desagradável surpresa para o
governo do cauteloso João IV em Lisboa, que naquele momento tinha outras prioridades
além da libertação do nordeste do Brasil, sendo nisso apoiado por seus conselheiros, entre
os quais o Conselho Ultramarino. Às vésperas da grande conferência européia de paz em
Muenster parecia muito insensato irritar justamente agora a poderosa República. João IV
decidiu nada fazer durante um ano, o que enfureceu o governador-geral, se bem que
tenha tentado, sem sucesso, persuadir os Estados Gerais a revogarem as patentes das
Companhias das índias (Ocidentais e Orientais) caso não se dispusessem a chegar a um
acordo sobre o Brasil. Ademais, Portugal propôs à República comprar Pernambuco de
volta. 33
O Conselho Ultramarino mudou seu ponto de vista, mas o Rei João vacilou e só
no decorrer do ano de 1646 enviou tropas a Salvador e, por fim, uma armada real, sob o
comando do Conde de Villa-Pouca de Guiar. Parece provável que o cauteloso Rei João
tenha mudado de idéia porque os revoltosos moradores de Pernambuco ameaçavam
'recorrer a um outro príncipe católico' se não recebessem ajuda. 34 Para o rei, que em seu
próprio país ainda se via confrontado com uma nobreza leal à Espanha, essa perspectiva
era bastante desagradável. Pelo menos tão importante foi o papel desempenhado pelos
jesuítas, entre os quais o Padre Antônio Vieira, tanto na adesão das colônias aos Bragança
quanto à incitação para que os próprios brasileiros tomassem iniciativas para a reconquista
da África portuguesa e do Brasil neerlandês. Tanto em Portugal quanto no Brasil os jesuítas
se empenharam, apesar da opinião do Papa, para que a rebelde Casa de Bragança fosse
reconhecida e tentaram junto à corte de João VI e ao Conselho Ultramarino inserir o
Brasil na luta da independência de Portugal. N o Rio de Janeiro foram apoiados pelo
governador Salvador de Sá, que havia se unido aos Bragança para afastar a ameaça dos
neerlandeses do norte em relação à Angola que fornecia anualmente dez mil escravos
negros. Em 1641 João Maurício, dando ordens a partir do Brasil neerlandês, ocupou ,
Luanda isto, como já foi dito, porque a intenção era ocupar a colônia portuguesa antes
que as negociações de paz levassem ao reconhecimento dos Bragança e de um Portugal
independente. A guarnição portuguesa optou pelos Bragança, fugiu para o interior e foi
liberada em 1648 quando tropas brasileiras, comandadas por Da Sá, reconquistaram
Luanda. Essa reconquista quase significou uma ofensa a Lisboa que se encontrava em
negociações de paz com a República, mas é bem verdade que fortaleceu a posição de
Portugal nas negociações em Muenster.
33
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 217-222.
34
Catado de 'Carta de D.João', em Boxer, The Dutch in Brazil..., p. 233.
130 PORTUGAL B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
afwezen. De Republiek had, aldus Boxer, de kwestie Hollands Brazilië in der minne
kunne regelen, want João IV was desnoods bereid Pernambuco te offeren voor Europese
veiligheid, maar niet Salvador en juist daarop richtte de W.I.C. haar ogen. 35 Het gevolg
was een uitputtingsoorlog die de bankroete Portugese monarchie veel kostte aan
investeringen in oorlog en verlies aan gekaapte schepen, maar uiteindelijk verloor de W.I.C.
de strijd op het land tegen de moradores en hun bondgenoten, het governo geral'm Salvador
en de regering van João IV in Lissabon. Na twee nederlagen bij Guarapes werd de toestand
kritiek, mede als gevolg van een verlamde politiek inzake Brazilië in de Republiek als
gevolg van een intern ruziënde Staten Generaal, waarbij de meeste provincies vrede met
Spanje prefereerden boven een oorlog met Portugal. Zes jaar later moest Hollands Brazilië
geheel worden opgegeven en ook dat was voornamelijk te danken aan Braziliaanse troepen,
voor een flink deel moradores.36
De wrok in de Republiek bleef, vooral in Holland en Zeeland, waar de oorlogspartij
sterk bleef en er bleek géén vergelijk met de Republiek mogelijk: 'Alles wat met Portugal te
maken heeft wordt gehaat in dit land'?1 In 1657 besloten de Staten Generaal tot een
ultimatum aan de Portugese koningin regentes, de Spaanse Luisa de Guzmán—João was
in 1654 gestorven—, dat de oorlog zou worden verklaard indien Hollands Brazilië, Angola
en São Tomé niet zouden worden teruggegeven. Toen de koningin-regentes het ultimatum
verwierp brak de oorlog uit en admiraal Michiel de Ruyter kaapte tweederde van de
Braziliaanse retourvloot voor de ingang van de Taag. De oorlog tegen het toch al zwakke
Portugal was tegen de wens van Engeland, dat een groot belang had bij haar rechten in de
Portugese handel en die met Brazilië, en tegen de wens van Frankrijk dat de mogelijke
ondergang van Portugal zag als een versterking van vijand Spanje, nog steeds in oorlog
met Portugal. Tenslotte kwam er in 1662, tot woede van Engeland een vredesverdrag
waarbij Portugal vier miljoen cruzados zou betalen, de buitgemaakte stukken geschut zou
teruggeven en de Nederlanders gelijke vestigings- en handelsrechten zou geven als de
Engelsen al hadden of nog zouden krijgen. Er zou een gemengd Portugees-Nederlandse
claimscommissie komen om alle aanspraken van voormalige Nederlandse ingezetenen
van Hollands Brazilië te beoordelen. O m de schadevergoeding te kunnen betalen kwam
er een extra belasting die voor bijna de helft door Brazilië moest worden opgebracht.
Brazilië probeerde daar onder allerlei voorwendsels onderuit te komen en heeft nog tot
1830 aan Portugal moeten betalen om haar achterstand in te halen. Het verdrag ging in
1663 in, maar er bleven strubbelingen, want in die tussentijd had de V.O.C. de Portugese
forten aan de Malabar kust in Azië bezet en de Nederlanders klaagden op hun beurt over
late uitbetaling van de schadevergoeding. In 1669, een jaar na de Spaanse erkenning van
het onafhankelijke Portugal, kwam er door Frans-Engelse bemiddeling een aanvullend
35
Boxer, The Dutch in Brazil..., p. 232.
36
Birmingham, A concise history...pp. 55-56; Pietschmann und Bernecker, Geschichte Portugals,
pp. 5 9 - 6 0 .
37
Citaat van de Haagse kroniekschrijver Aitzema in 1657 in Boxer, The Dutch in Brazil..., p. 298.
P O R T U G A L N O R E I N O ESPANHOL 131
35
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 232.
36
Birmingham, A concise history..., pp. 55-56.; Pietschmann und Bernecker, Geschichte Portugals,
pp. 5 9 - 6 0 .
37
Citação d o cronista da Haia, Aitzema, em 1657 em Boxer, The Dutch in Brazi..., pp. 298.
132 P O R T U G A L B I N N E N H E T SPAANSE RIJK
verdrag dat de Republiek als zekerheid voor betaling van de schadevergoeding het
voorkeursrecht gaf op de accijnsopbrengst bij de zoutwinning in Setúbal. 38
Van nu af was een halve eeuw van grote dreiging voor Portugal en haar nu
belangrijkste kolonie, Brazilië, voorbij (1621-1669). In die periode was Spanje in Europa
gedegradeerd en de Republiek uitgegroeid tot een grootmacht in scherpe concurrentie
met Engeland en Frankrijk. Portugal overleefde de conflictieve unie en de langdurige
oorlog met Spanje en ook dat met de door de W.I.C. aangevuurde oorlogspartij in de
Republiek, maar het overleven was zo ternauwernood dat Brazilië goeddeels zichzelf moest
bevrijden.
38
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 3 0 4 - 3 0 6 .
PORTUGAL N O REINO ESPANHOL 133
38
Boxer, The Dutch in Brazil..., pp. 304-306.
DEEL 2 / 2 â PARTE
Onder Johan Maurits van Nassau ontstond door de verovering van noordoost Brazilië en
de succesvolle politiek tot verovering van de slavenforten op de Afrikaanse Westkust tussen
Guinee en Angola een Nederlands Mare Nostrum onder de West Indische Compagnie.
De documentatie, kaarten en tekeningen over deze Nederlandse expansie in de zuidelijke
Atlantische oceaan is niet alleen terechtgekomen in het Nationaal Archief te Den Haag,
maar veel materiaal bevindt zich met name in de archieven van Hollandse en Zeeuwse
steden en in universiteitsbibliotheken. Het is de bedoeling dat dit materiaal zo mogelijk
in latere catalogi aan de orde komt. In de eerstkomende catalogi is alléén sprake van
materiaal uit het Nationaal Archief.
Het Nationaal Archief in Den Haag heeft ook een uitvoerige collectie aan
plattegronden, zee-, kust- en landkaarten die te maken hebben met de verovering van het
noordoosten van Brazilië en van de Afrikaanse forten en kusten in handen van de
Portugezen. Ook zijn er vele schetsen en situatie-tekeningen, zowel van Portugese als van
Nederlandse verdedigingswerken. Een aantal originele Portugese kaarten en schetsen, zowel
betrekking hebbend op Brazilië als op Afrika, zijn, mogelijk als buit, in handen gekomen
van de W.I.C. Veel van de kaarten en schetsen waren oorspronkelijk bijlagen bij
overgezonden brieven en papieren, maar zijn in de negentiende eeuw samengebracht in
een archief van kaarten en tekeningen.
De gedateerde kaarten dateren uit de periode 1627 tot 1645. Veel kaarten zijn wel
uit de zeventiende eeuw, maar niet nader gedateerd, ofschoon men er wel uit kan opmaken
dat ze betrekking hebben op de periode van verovering en consolidatie van Nederlands
Brazilië.
Voor deze serie van catalogi van documenten betrekking hebbend op Nederlands
Brazilië is een aantal van deze kaarten uitgezocht voor opname in de catalogi. Voor deze
eerste catalogus is een selectie gemaakt van kaarten die betrekking hebben op de Nederlandse
veroveringen op de Braziliaanse kust.
Een topstuk is uiteraard de bekende kaart Nova en accurata Brasiliae totius Tabula
gemaakt door Johannes Blaeu te Amsterdam. Deze kaart (1) zal dan ook de eerste catalogus
A COLECÃO DE MAPAS REFERENTES AO
BRASIL NEERLANDÊS NO ARQUIVO
NACIONAL
Raymond Buve
sieren. Deze wordt gevolgd door de kaart (2) Belgicum foederatum, een kaart waarop de
provincies van de Republiek staan die de thuisbasis waren van de veroveraars. (De beroemde
kaart van Markgraf uit 1643 zal in de tweede catalogus verschijnen) Daarop volgt kaart 3,
de Zeecaerte en beschryvinghe van Portugael, darinne begreepen de vermaerde coopstadt van
Lisbone, enz (1583) en kaart 4, een Wassende Zeekaart van Portugal van kaap Ortugal tot
kaap St. Vincent, enz. (1794), want langs deze kusten leerden Hollanders en Zeeuwen de
zeeroutes naar het Caraïbisch gebied en de zuidelijke Atlantische Oceaan.
Centraal staan in deze catalogus de kaarten en tekeningen die samenhangen met
de pogingen tot verovering van het centrum van Braziliaanse economie en gouvernement,
de stad Salvador en de Bahia de Todos os Santos. Het Nationaal Archief beschikt over
kaarten tussen 1627 en 1638 waarin deze mislukte pogingen en de uiteindelijk succesvolle
Portugese verdediging zijn vastgelegd. Daaronder bevinden zich een flink aantal
oorspronkelijke Portugese kaarten:
7. Kaart van de tocht door den admirael Pieter Pietersen Hein voor de tweede maal in de
Baya de Todos os Santos, den 16 Juny 1627. Jaar 1627.
8. Kaart Baya de Todos os Santos. D. Ruyters fecit. Duidelijke detailkaart uit 1627.
9. Afbeeldinghe van Bahia de Todos los Santos soo naer het noch toe mogelijck is te doen
geweest.
10. Portugese kaart da Bahia de Todos os Sanctos cô a Costa do mar até a barra do Cammamú.
Jaar 1638. Kaart is beschadigd.
11. Portugese kaart defensie Bahia: Cidade do Saluados Bahia de Todos Os Sanctos. Jaar
1638.
12. Portugese Perfil kaart stad Salvador met Nederlandse aantekeningen. Jaar 1638.
Ongeveer tezelfdertijd speelt het proces van verovering van Pernambuco, ook ditmaal
neergelegd in een serie op de Portugezen buitgemaakte kaarten en eigen kaarten tussen
1629 en 1631.
13. Planta do Forte real que manda fazer Mathias de Albuquerque (Pernambuco) Jaar
1629.
14. Perfil do Forte real que mostra o interior (Pernambuco). Jaar 1629.
C O L E Ç Ã O D E MAPAS BRASIL N E E R L A N D Ê S 139
5. Mapa do litoral do Brasil entre o Rio Amazonas e o Rio de la Plata, elaborado por
Heyndricksen, no Veleiro de Windhond. Ano 1627.
7. Mapa da viagem feita pelo almirante Pieter Pietersen Heinpela segundavez à Bahia de Todos
os Santos, em 16 de junho de 1627. Ano 1627.
8. Mapa da Baya de Todos os Santos. D. Ruyters fecit. Mapa detalhado, muito nítido, de
1627.
9. Imagens da Bahia de Todos los Santos no quanto ainda foi possível fazê-las.
10. Mapa português...da Bahia de Todos os Sanctos cô a Costa do mar até a barra do
Cammamú. Ano 1638. Mapa danificado.
11. Mapa português da defesa da Bahia: Cidade do Saluados Bahia de Todos os Sanctos.
Ano 1638.
12. Mapa português, em perfil, da cidade Salvador com notas neerlandesas. Ano 1638.
13. Planta do Forte real que manda fazer Mathias de Albuquerque (Pernambuco) Ano
1629.
14. Perfil do Forte real que mostra o interior (Pernambuco). Ano 1629.
140 K A A R T E N C O L L E C T I E N E D E R L A N D S BRAZILIË
15. Nieuwskaart van de rede van Recife en Olinda van de verovering van deze stad te
Recife in Brazil door de West-Indische Compagnie onder leiding van generaal Hendrik
Czn Lonck. Jaar 1630.
16. Twee Schetskaarten voor Het nieuwe fort hetwelck van ons gemaekt wordt en de oude
Portugese versterkingen. (Pernambuco) Jaar 1630.
17. Grondt-teyckeningh van het Eylant Antoni Vaaz, het recif ende Vastelandt aen de haven
van Parnambuco in Brasil, soodanigh als die tegenwoordigh voor de West-ind. Comp. met
schansen, redouten en andere werken syn voorsien, enz., vervaardigd door Andreas
Drewisch Bongesaltensis. Ingenieur. Het zijn twee kaarten uit 1631, de tweede voorzien
van nauwkeurige tekening van alle uitgegeven percelen land. (18)
We sluiten de serie in de eerste catalogus af met een serie Paskaarten van de zeekusten van
Brazilië die in de hoogtijdagen van Nederlands Brazilië zijn gemaakt door C. Vooght
Geometr. En zijn uitgegeven in Amsterdam bij Joannes van Keulen tussen 1635 en 1645.
In de tweede catalogus komen vele detailkaarten aan de orde, zowel van Nederlands Brazilië
als de Afrikaanse kust, in het bijzonder Delmina en Angola.
C O L E Ç Ã O D E MAPAS BRASIL N E E R L A N D Ê S 141
15. Mapa militar do ancoradouro de Recife e Olinda relativo à conquista dessa cidade
em Recife, no Brasil, pela Companhia das índias Ocidentais, sob o comando do
general Hendrik Czn Lonck. Ano 1630.
16. Um esboço de mapa para O novoforte o qual está sendo feito por nós e as velhas fortalezas
portuguesas. (Pernambuco) Ano 1630.
17. Desenho que faz o levantamento da Ilha Antoni Vaaz, o recife e a terra firme no porto
de Pernambuco no Brasil, da maneira pela qual representada pelo Comp. Das índias
Ocidentais, providas de fortificações, redutos e demais obras, etc., feita por Andréas
Drewisch Bongesaltensis. Engenheiro. São dois mapas de 1631, o segundo com um
desenho detalhado de todos os lotes de terra distribuídos. (18)
Encerramos a série do primeiro catálogo com uma série de mapas topográficos das costas
marítimas do Brasil nos tempos áureos do Brasil holandês, feitas por C. Vooght Geometr.
E foram editadas em Amsterdam por Joannes van Keulen entre 1635 e 1645.
Van de onderscheiden archieven die in het Nationaal Archief worden beheerd, zijn die
van de voormalige overzeese gebiedsdelen in het bijzonder van belang, omdat daaronder
ressorteren de archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en van de West-
SINOPSE DOS DOCUMENTOS SOBRE
J O Ã O MAURÍCIO DE NASSAU-SIEGEN E A
PRESENÇA NEERLANDESA NO BRASIL
CONSTANTES DO ARQUIVO DA C A S A REAL
NA HAIA
Jaap van Veen
Indische Compagnie. Het archief van de West-Indische Compagnie biedt, hoewel bepaald
niet compleet overgeleverd, voor de kennis van de Nederlandse periode in Brazilië cruciale
informatie. Daarnaast beheert het Nationaal Archief diverse andere archieven met
belangwekkend materiaal. Te denken valt aan het archief van de Staten-Generaal, dat van
de Staten van Holland en West-Friesland en andere archieven van overheidsinstanties.
Plaatselijk kunnen archieven van overheidsorganen hierover archiefstukken bevatten. Zo
bevinden zich in het Burgemeestersarchief in het Gemeentearchief van Amsterdam allerlei
dossiers betreffende handelsaangelegenheden en dossiers betreffende lands- en gewestelijk
bestuur waaronder de Staten-Generaal en de West-Indische Compagnie.
Minder algemeen bekend, maar van groot belang voor de bestudering van de
contacten tussen de Nederlandse Republiek en Brazilië is het Notarieel Archief in het
Amsterdamse Gemeentearchief.' Dat archief is redelijk goed bewaard. Een relatief gering
aantal protocollen van een handje vol in Amsterdam residerende notarissen is verloren
gegaan, terwijl een gedeelte brand- en waterschade heeft. Dit archief is hoe dan ook een
ware goudmijn voor historici die zich met de vroegmoderne periode bezighouden. De
inhoud van de notariële akten is uiterst divers en het archief is voor bijna ieder onderwerp
dat men wil bestuderen bijna onmisbaar. De omvang van dit archief is enorm: alleen al
voor de zeventiende eeuw gaat het om een paar duizend delen, die in veel gevallen vele
honderden pagina's bevatten. De enorme omvang is voor de beginnende onderzoeker
nadelig. In veel protocollen bevinden zich vaak wel eigentijdse indexen, maar die betreffen
slechts de voornamen van de comparanten en niet onderwerpen, zaken of bijvoorbeeld
geografische plaatsen. Daarom is dit fonds bij de bestudering van het onderhavige
onderwerp nog te weinig gebruikt. Het belang er van heeft zich onder andere bewezen bij
de bestudering van de Nederlandse aanwezigheid in Noord-Amerika in de zeventiende
eeuw.2 Een eerste verkenning van het Notarieel Archief kan gebeuren met behulp van het
moderne kaartsysteem dat, hoe uitgebreid het ook is, maar een klein deel van alle bewaard
gebleven akten toegankelijk maakt.
Voor de geschiedenis van de Nederlanders in Brazilië heeft het archief van de
Portugees-Israëlietische gemeente, dat eveneens in het Amsterdamse Gemeentearchief
berust, veel te bieden. 3 Dat deel van de Portugese joden dat over enig kapitaal beschikte,
gebruikte het geld dat ze wensten te besteden aanvankelijk voor de handel op Spanje en
Portugal. Daar werd hun handelswaar echter na verloop van tijd vaak geconfisqueerd. De
Amsterdamse Marranen hadden in de handel op Oost-Indië nauwelijks interesse, in Zuid-
Amerika echter des te meer. Die belangstelling is gemakkelijk te verklaren. In de zestiende
eeuw zijn vele joodse mensen vanuit Portugal naar Brazilië verhuisd om zich er op de
suikercultuur en de handel in suiker toe te leggen. Nog in het begin van de zeventiende
eeuw waren er diverse Marranen onder de eigenaren van plantages en suikermolens. Zij
1
Gemeentearchief Amsterdam, Archief nr. 5075.
2
H.J. Ernst, ' H e t Amsterdamse Notarieel Archief als bron voor de geschiedenis van Nieuw-
Nederland', Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 84 (1985), pp. 142-150.
3
W.Chr. Pieterse, Inventaris van de archieven der Portugees-Israëlitiesche gemeente te Amsterdam,
1614-1870, Amsterdam 1964.
D O C U M E N T O S J O Ã O MAURÍCIO ARQUIVO CASA REAL 145
1
Arquivo Municipal de Amsterdam, arquivo n° 5075.
2
H.J. Ernst, ' O Arquivo Notarial de Amsterdam como fonte para a história dos Novos Países
Baixos', Boletim da União Real Neerlandesa de Arqueologia 84 (1985), pp. 142-150.
3
W.Chr. Pieterse, Inventário dos arquivos da comunidade judia-portuguesa de Amsterdam, 1614—
1870, Amsterdam 1964.
146 ARCHIEFSTUKKEN J O H A N MAURITS KONINKLIJK HUISARCHIEF
onderhielden vaak nauwe contacten met elders woonachtige Marranen, onder andere in
Amsterdam. De Amsterdammers op hun beurt richtten zich op de handel in suiker, hout
en tabak. De verovering van het gewest Pernambuco in 1629-30 heeft de positie van de
joodse kooplieden in Amsterdam aanzienlijk versterkt. In Brazilië bloeide ook het joodse
religieuze leven op. Van 1642 tot 1654 was Isaac Aboab da Fonseca er als rabbijn werkzaam.
Onderdeel van genoemd archief is het fonds Portugees-Israëlietische gemeente te Brazilië
dat de periode 1648-1654 omvat. 4
Een ander type is het familiearchief dat voor het onderhavige onderwerp van
betekenis is wanneer een telg van de familie bewindhebber van de West-Indische
C o m p a g n i e is geweest of zakelijke contacten met Zuid-Amerika onderhield. De
familiearchieven en andere particuliere archieven zijn als volgt verdeeld. Archieven van
families die een landelijke functie hebben vervuld, zijn in het Nationaal Archief
ondergebracht, die van families die in gewestelijke of stedelijke betekenis zijn geweest in
de rijksarchieven in de provincies of in de gemeentearchieven. Particuliere archieven hoeven
echter niet in openbare bewaarplaatsen te berusten. Soms zijn archieven in privé-bezit
gebleven of in een stichting ondergebracht. Een archief dat in particuliere handen is
gebleven, is het familiearchief van Oranje-Nassau, dat berust in het Koninklijk Huisarchief
in Den Haag. 5 Van het in dat archief aanwezige materiaal wordt hieronder een indruk
gegeven.
4
Ibidem, inv. nr. 1304.
5
Zie hiervoor: B. Woelderink en M. Loonstra, Het Koninklijk Huisarchief te 's-Gravenhage,
Amsterdam 1989.
6
E. Pelinck, Het Koninklijk Huisarchief, geschiedenis en overzicht, s-Gravenhage 1971.
D O C U M E N T O S J O Ã O M A U R Í C I O A R Q U I V O CASA REAL 147
4
Ibidem, n ° inv. 1304.
5
Veja: B. Woelderink e M. Loonstra, O arquivo da Casa Real da Haia, Amsterdam, 1989.
6
E. Pelinck, O Arquivo da Casa Real, história e resumo, Haia, 1971.
148 ARCHIEFSTUKKEN J O H A N MAURITS KONINKLIJK HUISARCHIEF
Het is van belang de geschiedenis van het Huisarchief te kennen, want het verklaart
het karakter van het archief van Johan Maurits. Dat is, anders dan men zou verwachten,
niet op 'natuurlijke' wijze overgeleverd, dat wil zeggen dat het niet als onderdeel van de
archieven van de Oranje-Nassaus is vererfd. De herkomst van dit archiefbestand verklaart
waarom allerlei onderdelen die men gewoonlijk in een familiearchief van enige omvang
tegenkomt in het archief van Johan Maurits ontbreken. Te denken valt aan stukken van
ambtelijke aard en die van particuliere aard, zoals correspondentie en archivalia betreffende
huwelijk en regeling van zijn nalatenschap waaronder huwelijkscontracten, testamenten,
inventarissen en boedelscheidingen. Dat neemt niet weg dat dit archief talloze stukken
van belang bevat, niet in het minst die archivalia die voor de historische kennis van de
Nederlandse aanwezigheid in Brazilië. Van het belangrijkste hieruit wordt in het
onderstaande een overzicht gegeven. Het archief van Johan Maurits behoort tot dat van
Nassau-Siegen en is in het Koninklijk Huisarchief geïnventariseerd onder nr. A 4.
Allereerst is aanwezig het patent van de West-Indische Compagnie waarbij graaf Johan
Maurits wordt benoemd tot gouverneur-kapitein en admiraal-generaal van Brazilië en
over de zeemacht aldaar en tot President van de Hoge en Secrete Raad. Het stuk is gedateerd
8 augustus 1636. 7 Bij dit document hoort de akte waarbij de Staten-Generaal dit patent
aan Johan Maurits van Nassau bevestigen. Dit stuk is gedateerd 23 augustus 1636. 8 Ook
de akte waarbij prins Frederik Hendrik het patent van 8 augustus 1636 bevestigde, is in
het archief van Johan Maurits bewaard. Deze akte is gedateerd 3 september 1636. 9 Het
archief bevat vervolgens twee inventarisnummers met veel stukken betreffende Braziliaanse
zaken.
De eerste band bevat stukken betreffende het gouvernement van Johan Maurits
van Nassau te Brazilië.10 De stukken zijn in de band ingebonden en zijn gefolieerd 1-349.
Ze betreffen de 'Brasilianische Sachen' en wel over de periode 1636-1642. Het overgrote
deel bestaat uit het 'Rapport van de staet van de geconquesteerde landen in Brasilien door
den heer Van der Doussen, gedaen ter vergaderingen van hare Edele de Gecommitteerde
heeren ter vergadering der XIX door Adriaen van der Dussen, hooge ende secreten raet in
Brasil'. Het rapport is ondertekend op het schip 'Overijssel' op 10 december 1639." Dit
rapport van Adriaen van der Dussen, die deel uitmaakte van de Hoge en Geheime Raad
te Brazilië, is van groot belang. Het geeft een zeer uitvoerige beschrijving van de Braziliaanse
districten, verschaft aanbevelingen welke Nederlanders zich in Brazilië zouden moeten
vestigen, bevat informatie over de Portugezen die er wonen, over de inheemsen, slaven, de
7
Inv. nr. 1450.
8
I n v . nr. 1451.
9
Inv. nr. 1452.
10
Inv. nr. 1454.
11
Ibidem, fol. 1 - 1 3 1 .
D O C U M E N T O S J O Ã O M A U R Í C I O A R Q U I V O CASA REAL 149
7
N ° inv. 1450.
8
N ° inv. 1451.
9
N ° inv. 1452.
10
N ° inv. 1454.
11
Ibidem, foi. 1 - 1 3 1 .
150 ARCHIEFSTUKKEN J O H A N MAURITS KONINKLIJK HUISARCHIEF
productie van suiker, koopwaar in Brazilië, de inrichting van het bestuur, de religies
waaronder het katholicisme en de positie van joden, de landbouwproducten en informeert
over de troepen van de vijand, bevat lijstjes van schepen en jachten die voor de Braziliaanse
kusten vergaan en geconfisqueerd zijn.
Behalve dit rapport bevat de band allerlei verschillende documenten. Er is een
rekest van kooplieden naar aanleiding van de desolate boedel van Moijses Abandana. De
joodse bewoners waren bereid 12.000 gulden te geven. Diverse losse stukken uit 1643
hebben betrekking op verschillende onderwerpen en zijn in het Portugees gesteld. Daarna
volgt een 'Wegwijser van de stad Mauritia tot aen 't fort Mauritius aen Rijo St. Francisco
geleegen'. 12 Dat wordt gevolgd door een getekende kaart 'der stadt Argier met de
circumstantie desselffs', met een legenda. Opgenomen zijn onder andere het paleis van
Baxa, de grote kerk, logementen van de soldaten en vestingen. 13 In een brief van Cornelis
Golijat, gedateerd 12 februari 1642, beschrijft deze 'Argier'.14 Een soortgelijke beschrijving
is er van Rio de Prata (Plata). 15 Er zitten meer van dit soort stukken in de band. Er is een
lijst van officieren en overzicht van de sterkte van de Spaanse macht in Bahia."" Het eiland
São Thomé is in een document kort beschreven. 17 In een in het Frans gestelde brief geeft
Johan Maurits informatie over slaven die uit Angola worden weggevoerd. 18 Dan volgen
twee beschrijvingen. De eerste behelst een stuk waarin de situatie van het fort Keulen aan
de Rio Grande wordt weergegeven. Het is gedateerd 1643. 19 Het tweede stuk is de staat
van ammunitie op het Recife, gedateerd 1644, waarbij is gevoegd een verklaring over de
toestand in Brazilië in het jaar 1641 met aanvullende stukken over materialen. 20 Onder
de losse stukken die dan volgen bevindt zich een rekest van Bento Henriques met bijhorende
stukken 21 , een niet-gedateerdc, vermoedelijk omstreeks 1640 te dateren beschrijving
('Vertoogh') van Brazilië22 en een brief van 9 oktober 1647 van een onbekende uit
Amsterdam aan Johan Maurits in Den Haag. 23 Wat losse Portugese stukken zijn achter in
de band gebonden.
12
Ibidem, fol. 1 6 5 - 1 7 0 .
13
Ibidem, fol. 171.
14
Ibidem, fol. 172; Cornelis Bastiaensz. Golyath ontwierp omstreeks 1648 een kaart, die door
Pieter Schut zou worden gegraveerd en werd uitgegeven door Claes Jansz. Visscher te Amsterdam,
waarop Mauritsstad en Recife te zien is.
15
Ibidem, f o l . 1 7 4 - 1 8 2 ; f o l , 1 8 3 - 1 8 5 v is een beschrijving in het Portugees.
16
Ibidem, fol. 191.
17
Ibidem, fol. 193.
18
Ibidem, fol. 196.
19
Ibidem, fol. 2 0 7 - 2 0 8 .
20
Ibidem, fol. 213, 2l6r-v, respectievelijk 2 2 4 - 2 2 6 en 2 2 7 - 2 3 2 .
21
Ibidem, fol. 236.
22
Ibidem, fol. 2 6 3 - 2 7 3 .
23
Ibidem, fol. 283.
D O C U M E N T O S J O Ã O M A U R Í C I O ARQUIVO CASA REAL 151
12
Ibidem, foi. 1 6 5 - 1 7 0 .
13
Ibidem, foi. 171.
14
Ibidem, foi. 172; Cornelis Bastiaensz.Golyath desenhou u m mapa, por volta de 1648,que seria
gravado por Pieter Schut e editado por Claes Jansz. Visscher, em Amsterdam, no qual se vê
Recife.
15
Ibidem, foi. 1 7 4 - 1 8 2 ; foi. 1 8 3 - 1 8 5 , com anotação em português.
16
Ibidem, foi. 191.
17
Ibidem, foi. 193.
18
Ibidem, foi. 196.
19
Ibidem, foi. 2 0 7 - 2 0 8 .
20
Ibidem, foi. 2 1 3 - 2 1 6 r - v , respectivamente 2 2 4 - 2 2 6 e 2 2 7 - 2 3 2 .
21
Ibidem, foi. 236.
22
Ibidem, fl. 2 6 3 - 2 7 3 .
23
Ibidem, foi. 283.
24
N ° inv. 1455.
152 ARCHIEFSTUKKEN J O H A N MAURITS KONINKLIJK HUISARCHIEF
1679.24 In een brief van de Staten-Generaal van 23 februari 1641 aan Johan Maurits
krijgt deze te horen dat hij vanuit Brazilië naar de Republiek moet terugkeren. De band
bevat meer van dit soort stukken. Daarbij is ook een stuk—in slechte staat—van de gewezen
admiraal Aernout Gijsels van Lier met bijhorende stukken. Van belang zijn documenten
van Jacob Cohen, die in Amsterdam als vertegenwoordiger van Johan Maurits optrad.
Hierbij is een overzicht van papieren 'raeckende de Brasilische saecken met de West-
Indische Compagnie'. De stukken dateren uit de periode tussen omstreeks 1675 en 1677.
Voor de geschiedenis van de materiële bezittingen is een aantal inventarisnummers
aanwezig, onder andere stukken die de staat van zijn boedel betreffen, in het bijzonder
tussen 1672 en 1679 en lopend tot 1690. 25 Van grote betekenis is de band bevattende
correspondentie en andere documenten betreffende de uit Brazilië meegebrachte
schilderijen van Frans Post en Albert Eckhout en andere kunstvoorwerpen die in 1679
aan Lodewijck XIV ten geschenke zijn aangeboden. 26 Daaronder bevond zich het door
Frans Post nog in Brazilië geschilderde Het fort Keulen aan de Rio Grande (zie ook boven
noot 19). Dit materiaal kan worden bestudeerd in samenhang met een pak met
inventarissen en andere stukken betreffende de nalatenschap van Johan Maurits, gedateerd
1679-1683. 27 Daarnaast zijn er veel stukken die handelen over militaire aangelegenheden—
Johan Maurits was in 1665 door de Staten-Generaal benoemd tot opperbevelhebber in
de Munsterse veldtocht tegen Bernard van Galen en werd in 1668 veldmaarschalk in het
staatse leger—over de jaren 1665-1668, 1672 en 1673—1679.2K Bij deze stukken hoort
de correspondentie van Johan Maurits inzake militaire aangelegenheden uit de jaren
zeventig van de zeventiende eeuw en correspondentie met diverse personen. 29 In de volgende
inventarisnummers zitten allerlei documenten van verscheidene aard. 30
Nadere bestudering verdienen enkele handschriften die handelen over het leven
van Johan Maurits. Een omslag bevat aantekeningen daarover, hoofdzakelijk tijdens zijn
verblijf in Brazilië, niet gedateerd. 31 Daarnaast is er in een aparte omslag de in het Duits
geschreven 'Lebensbeschreibung des Durleuchtigsten fürst [...] Johann Mauritz [...]'.
Ook het 'Kort verhael van fürst Johan Maurits van Nassau' is de moeite waard. Het bevat
onder andere een verslag van de 'Reijs naer Brasil ende wat in 8 jaren aldaer ende op
andere custen soo te lande als te water is verricht is'.32
24
Inv. nr. 1455.
25
Inv. nrs. 1 4 5 6 - 1 4 6 5 .
26
Inv. nr. 1478.
27
Inv. nr. 1491.
28
Inv. nrs. 1 4 6 6 - 1 4 7 6 .
29
Inv. nrs. 1 4 7 7 - 1 4 8 0 .
30
Inv. nrs. I 4 8 1 - l 4 8 6 b .
31
Inv. nr. 1486a.
32
Deze egodocumenten zijn niet opgenomen in R. Lindeman, Y. Scherf en R. Dekker (samenst.),
Egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een
chronologische lijst, Rotterdam 1993 en niet in: dez., Reisverslagen van Noord-Nederlanders uit
de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst, Rotterdam 1994.
D O C U M E N T O S J O Ã O M A U R Í C I O A R Q U I V O CASA REAL 153
25
N « . inv. 1 4 5 6 - 1 4 7 6 .
26
N ° inv. 1478.
27
N ° inv. 1491.
28
N" s . inv.. 1 4 6 6 - 1 4 7 6 .
29
N " . inv. 1 4 7 7 - 1 4 8 0 .
30
N os . inv. 1481—1486b.
31
N ° inv. 1486a.
32
Estes egodocumentos não foram incluídos no R. Lindeman, Y. Scherf e R. Dekker. Egodocumentos
de neerlandeses do norte,do sécido dezesseis até início do século dezenove. Uma lista cronológica,
Rotterdam 1993 e não em: dez., Contos de viagem de neerlandeses do norte, do sécido dezesseis até
início do século dezenove. Uma lista cronológica, Rotterdam 1994.
154 ARCHIEFSTUKKEN J O H A N MAURITS KONINKLIJK HUISARCHIEF
33
Inv. nr. A 15.
34
Inv. nr. IX.3.
35
Inv. nr. A 14.
D O C U M E N T O S J O Ã O M A U R Í C I O A R Q U I V O CASA REAL 155
Em outros volumes arquivados no Arquivo da Casa Real pode ser encontrado mais
algum material sobre João Maurício. O arquivo do príncipe Guilherme II (1626-1650)
apresenta material sobre questões bélicas. 33 Do arquivo proveniente de Dessau existe uma
cópia de uma carta do presidente e dos conselheiros do Brasil a Guilherme II, com uma
declaração do almirante Witte de With, do Recife, datada 29 de novembro de 1649. 34
Em outros coleções do arquivo é possível encontrar material esporádico, assim como no
arquivo do príncipe Frederico Henrique (1584-1647). 3 5 No arquivo de Ernesto Casimir
conservam-se uma quantidade de cartas de João Maurício, de 1629, no de Henrique
Casimir I, entre outras, cartas de João Maurício, de 1637 e 1640, no arquivo de Guilherme
Frederico encontramos uma carta de João Maurício de 1658 e uma de Guilherme Frederico
a João Maurício, do mesmo ano. O arquivo de Albertina Agnes compreende, entre outros,
um documento sobre o falecimento de João Maurício, o arquivo Henrique Casimir II
contém uma carta de Henrique Casimir a João Maurício, de 672, enquanto, por fim, o
arquivo de Henrieta Amália apresenta uma carta de João Maurício, de 1676.
33
N° inv. A 15
34
N° inv. IX 3.
35
N° inv. A 14.
D E N HAAG, KONINKLIJK HUISARCHIEF
Jaap van Veen
— fol. 1 - 1 3 1 'Rapport van de staet van de geconquesteerde landen in Brasilien door den
heer Van der Doussen [Dusschen], gedaen ter vergaderingen van hare Edele de
Gecommitteerde heeren ter vergadering der XIX door Adriaen van der Dusse, hooge
ende secreten raet in Brasil', ondertekend op het schip 'Overijssel' op 10 december
1639
n° inv. 1451
Ata na qual os Estados-Gerais confirmam a João Maurício de Nassau a patente de 8 de
agosto, 1 documento, datada 23 de agosto de 1636
— fol. 1 - 1 3 1 'Relatório sobre a situação das terras conquistadas no Brasil pelo Senhor
Van der Doussen (Dusschen), redigido d u r a n t e sessão dos Nobres Senhores
Comissionados para a reunião dos XIX por Adriaen van der Dusse, alto e secreto
conselho no Brasil', assinado no navio 'Overijssel', em 10 de dezembro de 1639
— rekest van kooplieden n.a.v. de desolate boedel van Moijses Abandana; de joodse
bewoners zijn bereid 12.000 gulden te geven
— fol. 165-170 'Wegwijser van de stad Mauritia tot aen 't fort Mauritius aen Rijo St.
Francisco geleegen'
— foi. 171 Getekende kaart 'der stadt Argier met de circumstantie desselffs', met legenda
(o.a. het paleis van de Baxa, de grote kerk, logementen van de soldaten en vestingen)
— fol. 172 Brief van Cornelis Golijat gedateerd 12 februari 1642 waarin hij Argier beschrijft
— fol. 174-182 Beschrijving van Rio de Prata (Plata) (fol. 183—185v Beschrijving in het
Portugees)
— fol. 191 Lijst van officieren en overzicht van de sterkte van de Spaanse macht in Bahia
— fol. 195 Getekende kaart met beschrijving (fol. 194) en daarbij horende stukken
— fol. 196 Brief (in het Frans) van Johan Maurits, o.a. over slaven uit Angola
— fol. 2 0 7 - 2 0 8 Beschrijving van de situatie van het fort aan de Rio Grande, gedateerd
1643
— fol. 213 Staat van ammunitie op het Recif, gedateerd 1644, met (fol. 216r-v) een
verklaring over de toestand in Brazilië, gedateerd 1641 en aanvullende stukken over
materialen (fol. 224-226, 227-232)
— fol. 283 Brief van een onbekende uit Amsterdam aan Johan Maurits in Den Haag,
gedateerd 9 oktober 1647
A R Q U I V O DA CASA REAL 159
— vários papéis avulsos sobre assuntos diversos, entre outros em português, datados 1643
—foi. 165-170 'Guia da cidade Mauritia, até o forte Mauritius, situado no Rio São
Francisco'
—foi. 171 Mapa desenhado 'da cidade de Argier com a circundància da mesma' com
legenda (entre outros o palácio de Baxa, a grande igreja, alojamentos dos soldados e
fortificações)
— foi. 172 Carta de Cornelis Golijat, datada 12 de fevereiro de 1642, na qual ele descreve
Argier
— foi. 174-182 Descrição do Rio da Prata (Plata) (pág. 183-185v Descrição em português).
— foi. 196 Carta (em francês) de João Maurício, e.o. sobre escravos de Angola
— foi. 213 Situação da munição no Recife, datada 1644, com (foi. 2l6r-v) uma declaração
sobre a situação no Brasil, de 1641, e documentos complementares sobre materiais
(foi. 224-226, 227-232)
— foi. 283 Carta de desconhecido de Amsterdam para João Maurício na Haia, datada 9
de outubro de 1647
— brief van de Staten-Generaal aan Johan Maurits die te kennen heeft gegeven van Brazilië
naar de Republiek te willen terugkeren, gedateerd 23 februari 1641
— soortgelijke stukken
— stuk (in slechte staat) van Aernout Gijsels (van Lier), gewezen admiraal en bijhorende
stukken
— stukken van Jacob Cohen, waaronder een overzicht van papieren 'raeckende de
Brasilische saecken met de West-Indische Comp.'; Cohen trad te Amsterdam voor
Johan Maurits op, gedateerd ca. 1675-ca. 1677
inv.nr. 1486a
Omslag met aantekeningen betreffende het leven van Johan Maurits, hoofdzakelijk tijdens
zijn verblijf in Brazilië, niet gedateerd
— 'Lebensbeschreibung des Durleuchtigsten fürst [...] Johann Mauritz [...]' (in Duits,
in een aparte omslag)
A R Q U I V O DA CASA REAL 161
n° inv. 1455
Documentos sobre a Companhia das Índias Ocidentais, principalmente correspondência
sobre pretensões de João Maurício, d a t a d o s l 6 4 l - 1 6 7 9
— carta dos Estados-Gerais a João Maurício que havia informado desejar regressar do
Brasil para a República, datada 23 de fevereiro de 1641
— documento (em mau estado) de Aernout Gijsels (van Lier), ex-almirante, e suplementos
# Correspondência de João Maurício sobre assuntos militares relativos aos anos 70.
n° inv. 1478
Volume com correspondência e outros documentos relativos a pinturas trazidas do Brasil
e outros objetos de arte que foram presenteados a Luís XIV, em 1679
n° inv. 1486a
Capa com anotações sobre a vida de João Maurício principalmente durante sua permanência
no Brasil, sem data
— 'Lebensbeschreibung des Durleuchtigsten furst [...] Johann Mauritz [...]' (em alemão,
em capa separada)
— 'Breve história do príncipe João Maurício de Nassau', entre outros com (fol. 8) 'Viagem
ao Brasil e o que foi feito lá e em outras costas, durante 8 anos, tanto em terra quanto
no mar'.
162 KONINKLIJK HUISARCHIEF
— 'Kort verhael van fürst Johan Maurits van Nassau', o.a. met (p.8) 'Reijs naer Brasil
ende wat in 8 jaren aldaer ende op andere custen soo te lande als te water is verricht is'
#Krijgszaken
Archief van Ernst Casimir (o.a. brieven van Johan Maurits gedateerd 1629)
Archief van Hendrik Casimir I (o.a. brieven van Johan Maurits van 1637 en 1640)
Archief van Willem Frederik (o.a. een brief van Johan Maurits van 1658 en een van
Willem Frederik aan Johan Maurits uit hetzelfde jaar)
Archief van Albertina Agnes (o.a. een stuk over het overlijden van Johan Maurits)
Archief Hendrik Casimir II (o.a. brief van Hendrik Casimir aan Johan Maurits van 1672)
Archief van Henriette Amalia (o.a. brief van Johan Maurits uit 1676)
A R Q U I V O DA CASA REAL 163
# Assuntos de guerra
n° inv. 1X3
Cópia de uma carta do presidente e dos conselhos do Brasil para Guilherme II com uma
declaração do almirante Witte de With, do Recife, datada 29 de novembro de 1649
[proveniente do arquivo em Dessau]
Arquivo de Ernesto Casimir (entre outros, cartas de João Maurício, datadas de 1629)
Arquivo de Henrique Casimir I (entre outros, cartas de João Maurício, de 1637 e 1640)
Arquivo de Guilherme Frederico (entre outros, uma carta de João Maurício, de 1658, e
uma de Guilherme Frederico a João Maurício, do mesmo ano)
Arquivo Henrique Casimir II (entre outros, carta de Henrique Casimir a João Maurício,
de 1672)
Maurits A. Ebben
In 1885-1886 reisde Hygino Duarte Pereira naar Europa om er bronnen te zoeken over
Nederlands Brazilië. In 1957-1958 maakte José Antonio Gonsalves de Mello een dergelijke
reis. Lange tijd hebben de onderzoeksverslagen van deze twee Braziliaanse wetenschappers
gediend als de belangrijkste in het Portugees geschreven inventarissen van de zeventiende-
eeuwse bronnen betreffende Nederlands Brazilië die in Nederlandse archieven en
bibliotheken bewaard worden. Deels als gevolg van de in 1962 begonnen modernisering
van het Nederlands Archiefwezen is een aantal collecties opnieuw georganiseerd en
beschreven in nieuwe inventarissen. In 1968, bijvoorbeeld, publiceerde M.P.H. Roessing
de Guide to the Sources in the Netherlands for the History ofLatin America die ook informatie
verschaft over fondsen en collecties met archiefmateriaal over Nederlands Brazilië. Een
paar jaar geleden heeft Diederick D.J. Kortlang het belangrijke initiatief genomen om
een gedetailleerde inventaris te maken van de verzameling Brieven en papieren uit Brazilië
uit het archief van de West Indische Compagnie.
Door deze ontwikkelingen zijn de inventariserende studies van Duarte Pereira en
Gonsalves de Mello grotendeels achterhaald. Daarom hebben Marcos Galindo en
Lodewijck Hulsman met recht gemeend dat het tijd was om een nieuwe, moderne
praktische gids samen te stellen voor de Portugeestalige onderzoeker die in Nederland
bronnen wil bestuderen over Nederlands Brazilië. De Guia de Fontes para a História do
Brasil holandês is een kort overzicht in het Portugees van de bronnencollecties betreffende
Nederlands Brazilië in Nederlandse archieven en bibliotheken. De bedoeling van de auteurs
is de onderzoeker een praktische handleiding te bieden bij zijn onderzoek in deze
Nederlandse instellingen. De auteurs zijn in hun opzet grotendeels geslaagd. De gids
biedt namelijk een lijst van nagenoeg alle vindplaatsen van bronnen over Nederlands
' M. Galindo en L. Hulsman, Guia de Fontes para a História do Brasil holandês (Brasília: Editora
Massangana-Instituto de Cultura, 2001, XLIII en 378 blz., illustraties, ISBN 85-7019-360-2).
O BRASIL NEERLANDÊS NOS ARQUIVOS
E NAS BIBLIOTECAS NEERLANDESES
M. Galindo en L. Hulsman, Guia de Fontes para a História do Brasil holandês *
Maurits A. Ebben
Em 1885-1886 Hygino Duarte Pereira viajou para a Europa para procurar fontes sobre o
Brasil neerlandês. Em 1957-1958 José Antonio Gonsalves de Mello fez uma viagem desse
mesmo gênero. Os relatórios de pesquisa deste dois cientistas brasileiros serviram por
muito tempo como os mais importantes inventários escritos em português das fontes do
século dezessete a respeito de Brasil neerlandês que são conservados nos arquivos e nas
bibliotecas neerlandeses. Em parte em conseqüência da modernização dos arquivos
neerlandeses, começada em 1962, um número de coleções foi novamente reorganizado e
descrito em inventários novos. Em 1968, por exemplo, M.P.H. Roessing publicou o Guide
to the Sourees in the Netherlands for the History of Latin America que também oferece
informações sobre fundos e coleções que contêm material arquivístico relativo ao Brasil
neerlandês Alguns anos atrás Diederick D.J. Kortlang tomou a iniciativa importante de
fazer um inventário detalhado da coleção Cartas e documentos do Brasil proveniente do
arquivo da Companhia da fndia Ocidental.
Devido a este evolução, os estudos inventariados de Duarte Pereira e de Gonsalves
o Mello estão em grande parte antiquados. Por esta razão Marcos Galindo e Lodewijck
Hulsman pensaram, com justa razão, que já era tempo de redigir um novo guia prático e
moderno para o pesquisador lusófono que quer estudar fontes nos Países Baixos sobre o
Brasil neerlandês. O Guia de Fontes para a História do Brasil holandês é um resumo em
português, da coleção das fontes relativo ao Brasil neerlandês, nos arquivos e bibliotecas
neerlandeses. A intenção dos autores é de oferecer um guia prático ao pesquisador durante
suas pesquisas nestas instituições neerlandesas. Os autores alcançaram em grande parte
este objetivo. O guia oferece precisamente uma lista de virtualmente todos os lugares
' M. Galindo en L. Hulsman, Guia de Fontes para a História do Brasil holandês (Brasília: Editora
Massangana-lnstituto de Cultura, 2001, XLIII en 378 blz., illustraties, ISBN 85-7019-360-2).
Neste livro o termo de holandês é utilizado tanto para o país quanto para a província (nota de
MW).
166 BRAZILIË IN A R C H I E V E N EN B I B L I O T H E K E N
onde se pode achar as fontes sobre o Brasil neerlandês nos Países Baixos, reunindo, além
disso, desse modo, muitas informações práticas tais como endereços, números de telefone
e horas de visitas.
O guia consiste em três capítulos que são precedidos por uma clara e concisa
explicação historiográfica de Leonardo Dantas Silva. Marcos Galindo escreveu o primeiro
e o mais importante capítulo que, junto com a introdução de Dantas Silva, é o único texto
novo do livro. Os dois outros capítulos são, de fato, duas reedições dos antigos relatórios
de pesquisa das viagens de Duarte Pereira e Gonsalves de Mello.
Galindo dá no seu capitulo, em primeiro lugar, informações práticas sobre cada
arquivo; depois uma descrição curta da constituição da instituição, das diferentes seções e
coleções, seguida por informações mais específicas sobre as fontes brasileiras. Algumas
descrições de fontes, que foram tiradas dos inventários existentes dão uma representação
detalhada do conteúdo. Outros só dão informações gerais. As listas que foram acrescentadas
das obras e inventários publicados são certamente incompletas, mas, no entanto muito
úteis durante uma primeira orientação. A atenção maior neste capitulo foi dada, com
justa razão, ao Arquivo Nacional em Haia e ao Arquivo Municipal de Amsterdam. Além
das coleções em outros arquivos, Galindo dedica muita atenção aos manuscritos e às
coleções de mapas da Biblioteca da Universidade de Leiden.
As pessoas que compilaram este guia se limitaram a inventariar as fontes que até
agora são mencionadas nos fichários dos arquivos e obras sobre o Brasil colonial neerlandês.
O guia desta forma não tem nada de inovador, para os pesquisadores que já, de alguma
forma, possuem um certo conhecimento do material arquivístico sobre o brasileiro
neerlandês. Isto é uma pena, mas não um problema. O que realmente constitui um
problema, é que a lista não é completa. Porque, por exemplo, faltam informações sobre as
coleções importantes da Biblioteca Real ?
Outra pergunta surge também quando da leitura do guia. Porque os autores
incluíram, integralmente no guia, os relatos das viagens de pesquisa de José Hygino Duarte
Pereira e de José Antônio Gonsalves de Mello que já foram publicados anteriormente?
Abrangem até três quartos do livro. Dantas afirma que os relatórios acrescentados
enriquecem o guia e fornecem ao pesquisador, informações imprescindíveis sobre as coleções
das fontes neerlandesas. Na realidade criam mais confusão ao sempre referir à antiga
organização do arquivo, que não existe mais, e devido ao estilo verboso que foi usado para
a sua descrição. Teria sido muito mais útil se os autores do guia teriam eles mesmos feito
a pesquisa e incluído novas informações pormenorizadas sobre as fontes.
Que os autores quase não fizeram pesquisas próprias não pode, no entanto, ser
criticado, porque somente tiveram alguns meses para fazer um pouco de pesquisa. O que
pode, efetivamente, ser criticado são o grande número de erros na grafia dos nomes das
pessoas, dos lugares e das instituições neerlandeses. Além do mais, uma grande parte das
informações práticas enunciadas como números de telefone e endereços não é, ou já não
é mais correto. Apesar do guia ter sido publicado no final de 2001, até o novo nome
Arquivo Nacional, do antigo Arquivo Geral do Estado, nem é usado. Pelo jeito, os autores
não estavam a par da recente reorganização dos Arquivos neerlandeses.
168 BRAZILIË A R C H I E V E N E N B I B L I O T H E K E N
collecties en hopen dat mede daardoor van deze bronnen intensiever gebruik gemaakt zal
worden. Bij die wens kunnen we ons van harte aansluiten. De gids maakt op zijn minst
samen met het werk van Duarte Pereira, Gonsalves de Mello, maar ook dat van H. Wátjen,
Ch. Boxer en van F.L. Schalkwijk duidelijk hoe belangrijk de Nederlandse collecties voor
de bestudering van Nederlands Brazilië zijn.
BRASIL N O S A R Q U I V O S E NAS BIBLIOTECAS 169
Dantas e Galindo expressam o desejo intenso que o Guia seja possa ser um estímulo
para que as fontes neerlandesas relativo ao Brasil neerlandês nas coleções neerlandesas
sejam mais exploradas, e que, conseqüentemente, estas fontes sejam usadas de uma maneira
mais intensiva. Apoiamos plenamente este desejo. Este guia salienta, pelo menos, junto
com o trabalho de Duarte Pereira, Gonsalves de Mello, mas também aquele de H. Wãtjen,
Ch. Boxer e de EL. Schalkwijk, até que ponto as coleções neerlandesas são importantes
para o estudo do Brasil neerlandês.
170
Dr. Raymond Buve is Prof. Emeritus Geschiedenis Latijns Amerika opleiding Talen en
Culturen van Latijns Amerika, Universiteit Leiden; hij is gastdocent aan het Nederlands
Instituut voor Internationale Betrekkingen 'Clingendael' in Den Haag, tevens gastdocent
aan de Universidad Iberoamericana, Mexico Stad en aan de Universidade de São Paulo,
Brazilië. Hij heeft gepubliceerd over koloniaal Suriname, met name in de zeventiende en
achttiende eeuw, en over Mexico in de negentiende eeuw op regionaal niveau. Hij heeft
veel gepubliceerd over de Mexicaanse Revolutie. Hij werkt tevens aan vergelijkende studies
over moderniseringsprocessen in Mexico en Brazilië in de negentiende eeuw.
Dr. Maurits.A. Ebben is sinds 1992 als universitair docent verbonden aan het Instituut
voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden. Hij is werkzaam op het terrein van de
vroegmoderne geschiedenis van Nederland en Spanje. Hij publiceert over Spanje en de
Nederlandse Republiek in de zeventiende eeuw en promoveerde in 1996 aan de Leidse
universiteit op een proefschrift over kredietverlening door Portugese bankiers aan de
Spaanse kroon tijdens Filips IV. Momenteel bereidt hij een studie voor over Lodewijck
Huygens en over de Spaans-Nederlandse betrekkingen tussen 1648 en 1672.
De historicus dr. Jaap van der Veen is als projectmedewerker werkzaam geweest voor musea,
archieven en het R e m b r a n d t Research Project. Was (mede)samensteller van een
tentoonstelling over de historische betrekkingen tussen Nederland en Australië (1988,
Volkenkundig Museum te Groningen), over zeventiende-eeuwse verzamelingen (1992,
Amsterdams Historisch Museum) en over de Rembrandt collectie (1999, Rembrandthuis
te Amsterdam). Sinds 2000 op projectbasis verbonden aan het Rembrandthuis. Publiceerde
over het verzamelwezen en over Rembrandt.
Dr. Marianne L. Wiesebron werkt als universitair hoofddocent bij Opleiding Talen en
Culturen van Latijns Amerika, Universiteit Leiden. Zij doceert geschiedenis van Latijns
Amerika en is gespecialiseerd op Brazilië. Zij heeft naast de hoofdlijnen van haar
onderzoek, eerst betreffende politieke ontwikkelingen in Brazilië in de negentiende
eeuw en begin twintigste eeuw, later over meer recente ontwikkelingen in Latijns
Amerika, ook gepubliceerd over Nederlands Brazilië. Zij coördineert beide projecten,
zowel De Nederlandse erfenis in Brazilië: Handreiking aan Braziliaanse wetenschappers.
Brazilië in de Nederlandse Archieven (1624—1654), als de Projeto Resgate, waarvoor zij
door de Braziliaanse autoriteiten is aangewezen.
AUTORES 171
Dr. Maurits A. Ebben está vinculado, desde 1992, como professor assistente, ao Instituto
de História da Universidade de Leiden. Trabalha no período inicial da história moderna
dos Países Baixos e da Espanha. Publica sobre a Espanha e a República Neerlandesa do
século XVII e, em 1996, defendeu sua tese na Universidade de Leiden, um estudo sobre a
concessão de créditos por banqueiros portugueses à Coroa espanhola durante o reinado
de Felipe IV. Atualmente prepara um trabalho sobre Luis Huygens e outro sobre as relações
ibero-neerlandesas entre 1648 el672.
O historiador Dr. Jaap van der Veen foi colaborador de projetos para museus, arquivos e
do Rembrandt Research Project. Participou da curadoria de uma exposição sobre relações
históricas entre os Países Baixos e a Austrália (1988, Museu Etnológico de Groningen),
sobre coleções do século XVII (Museu Histórico de Amsterdam, em 1992) e sobre a
coleção Rembrandt (Casa de Rembrandt em Amsterdam, em 1999). Em base de projetos,
está ligado, desde 2000, à Casa de Rembrandt. Publicou sobre a natureza de coleções e
sobre Rembrandt.
INDEX/ÍNDICE
A
a Companhia 25, 55, 59, 63, 69, 75, 77, 8 5 - Antwerpen 22, 42, 56, 74, 82, 100
89, 103, 137, 141, 143, 145, 147, Aragão 95, 109
149, 151, 153, 157, 161 Aragón 94, 98, 106, 108
Açores 97, 111 Armada 96, 97, 112, 113, 116, 119, 121
açúcar 25, 59, 5 9 - 6 5 , 85, 87, 101-105, 111, armada 41, 45, 71, 77, 97, 124, 125, 128,
147, 149, 157 129
Afonso V, koning van Portugal (1438-1481) Arquivo da Casa Real 6, 21, 27, 143, 147,
100 149, 155, 157, 159, 161, 163
Afonso V, rei de Portugal (1438-1481) 101 Arquivo da Torre do Tombo 16, 17
Afonso V, rei de Portugal (1438-1481) 95 Arquivo Nacional 6, 13, 17, 19, 21, 27, 137,
África 31, 5 9 - 6 5 , 7 3 - 7 5 , 77, 9 5 - 1 0 1 , 103, 139, 143, 145, 147, 167
111-113, 119, 121, 123, 127, 129, Artésia 41
137 Artes ië 40
Afrika 30, 6 0 - 6 4 , 7 4 - 7 8 , 80, 100, 110-112, Ásia 2 5 , 3 1 , 6 1 , 7 5 , 7 7 , 9 9 , 101, 105, 111,
118, 120, 122, 126, 128, 136, 140 113, 119, 121, 123, 125, 133
Albuquerque, Mathías de, XII Atlantische Oceaan 26, 102, 118, 136, 138
Alemanha 33, 41, 47, 63, 69, 83, 87, 147 Avis-Beja, casa de 97, 111
Algemeen Rijksarchief 16, 142, 166 Avis-Beja, huis van 96, 110
Allerheiligenbaai 60 Azië 24, 30, 60, 76, 78, 98, 100, 104, 110,
Alva, duque de (1567-1573 97 112, 118, 120, 122, 124, 130
Alva, hertog van (1567-1573) 96 Azoren 96, 110
Amazonas, rio 103
Amazone, rivier 102, 138
B
América Central 61 Bahia. Baya de Todos os San(c)tos, VIII, X,
América do Sul 1 4 5 , 1 4 7
XI
Amsterdam 4, 5, 10, 11, 18-20, 22, 23, 27,
Bahia baixa, XX, XXI
30-32, 48-50, 54-72, 73-75, 82-88,
Bahia de Todos los Santos 112, 138, 139
104, 120, 126, 127, 136, 137, 141,
baía de Todos os Santos 113
144-148, 150-154, 158, 159, 160,
Baltische staten 56
161, 166, 167, 170, 171
Baskenland 120
Amstelstad 58, 62, 66, 82, 84
Baskische provincies 116
anabatistas 65, 67
Baya de Todos os Santos 138, 139
Andalusië 120
Bélgica 33
Andaluzia 121
Belgicum foederatum. Republiek, II
Angola 102, 103, 128, 129, 130, 131, 136,
België 32
137, 140, 141, 150, 151, 158, 159
Bentheim 46, 47
Antilhas 61
Binnenhof 50, 51
Antillen 60
Blaeu, Johannes, W.J. 61, 62, 86, 87, 136,
A n t o n i Vaaz, Eyllant, X V I I , X V I I I
137
Antônio Vieira 1 2 8 , 1 2 9
Antuérpia 23, 41, 55, 57, 73, 83, 101
174
68, 70, 72, 74, 76, 78, 80, 84, 86, 92, Judeu
93, 98, 100, 104, 118, 120, 126, 128, sefarditas 69
130, 136, 138, 144 judeu 23, 63, 65, 69, 87, 109, 117, 145, 147,
Hoogduitse 68 151, 159
Hoorn 42, 43, 75, 76
Hulst 45, 46 K
Kaap
S. Vincent, IV
Iberisch Schiereiland 10, 24, 58, 60, 84, 94, Ortugal, IV
102 kaapvaart 64
Idade de Ouro 83 kaper 64, 84
Igreja reformada 71 Karei II, koning van Engeland (1660-1685)
IJszee 58, 84 122
índia 85, 102, 110, 111, 116, 117, 165
Karei V (1506-1555) 32
India Ocidental 165
Katholiek 68, 122
Indië 58, 66, 74, 82, 84, 110, 144
katholiek 42, 44, 66, 68, 126
Inglaterra 25, 33, 41, 45, 57, 59, 61, 75, 79,
katholieke kerk 42, 44, 66
85,92, 97, 99, 101, 113, 115, 117,
Kempenland 46
119, 123, 125, 131, 133
Kleef 46, 47
Inquisição 99, 114, 115, 117, 121, 123
Koninklijk Huisarchief 6, 20, 26, 142, 144,
Inquisitie 98, 114, 120, 122
146, 148, 150, 152, 154, 156, 158,
Instituto Arqueológico, Histórico e Geográfico
160, 162
Per 16, 17
Instituto Histórico Geográfico Brasileiro 16, L
18, 19
Lagos 100, 101, 103, 104, 106, 107, 110,
Isabel de Castela (1470-1498) 95
111
Isabella van Castilië (1470-1498) 94
Late Middeleeuwen 32
Itália 33, 59, 61, 83, 85, 99, 101, 109
Leiden 2, 3, 4, 22, 23, 48, 49, 64, 65, 66, 67,
Italië 32, 58, 60, 82, 84, 98, 100, 108
68, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 167,
J 170, 171
leiden 72, 76, 128
jesuítas 123, 129 Lier, Admiraal Aernout Gijsels van 152
Jezuïeten 122 Lier, Almirante Aernout Gijsels van 153
João II, koning van Portugal (1481-1495) Lisboa 17, 25, 97, 100, 101, 103, 105, 107,
100 111, 113, 115, 117, 121, 123, 129,
João II, rei de Portugal (1481-1495) 101, 131, 139, 174
107 Lisboa, Libona, III
João IV (1640-1654) 120 Lissabon 16, 24, 96, 100, 102, 104, 106,
João IV, rei de Portugal (1640-1656) 121 110, 112, 116, 120, 122, 128, 130
João-Maurício de Nassau Siegen 21, 103, Lodewijk XIV (1643-1715), koning van
125, 143
Frankrijk 76, 152
Joden 22, 108, 116
Londen 22, 88, 91, 93
joden 62, 66, 68, 86, 144, 150, 158
Londres 23, 89
Johan-Maurits van Nassau Siegen 69, 70,
Luanda 126, 127, 128, 129
102, 124, 142
Lucena, Punto XXII. XXIII
Jood 18, 120
Luis XIV (1643-1715), rei da França 75
jood 68, 144, 146, 150, 158
177
Plata, rio de La 139 Rio de Janeiro 14, 15, 16, 17, 18, 19, 91,
Plata, rivier de La 138 128, 129, 174
Polen 56,86 Roma 33, 35, 97, 101, 109, 123
Polônia 57,69,87 Rome 34, 96, 100, 122
Porto 100, 101, 103, 104, 110, 111, 174 rome 35, 97, 109, 123
porto 47, 101, 103, 111, 141 Rotterdam 61, 62, 65, 66, 152, 153
Portugal 4, 5, 6, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24,
25, 29, 54, 55, 58, 59, 60, 75, 76, 84, S
85, 86, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 99,
Salvador, XII
100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, Salvador da Sá 128
107, 108, 109, 110, 111, 112, 113, Salvador de Sá 129
114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, Santo Império Romano da Nação Alemã 33
121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, São Francisco 102, 103, 151, 159
128, 129, 130, 131, 132, 133, 138, São Salvador 59, 60
139, 144, 145 São Tomé 116, 117, 130, 131
Post, Frans 152,153 São Vicente 139
Post, Pieter 69, 70 Schelde 45, 46, 56, 57, 82, 83
províncias bascas 109,117 Sebastião 96
R Sefardim 68
Sefardische 68
Raad van Financiën 34, 36 Setúbal, III
Raad van State 34 Sevilha 109, 123
Recife, XV Sevilla 108, 122
Recife 8, 9, 16, 17, 59, 60, 102, 103, 140, Silva, Joaquim Caetano da 16, 17
141, 150, 151, 154, 155, 159, 163, slaaf 114
174 slaven 94, 102, 110, 126, 128, 136, 148,
recife 141 150, 158
reconquista 25, 73, 108, 109, 110, 111, 119, slavenhandel 104
121, 123, 125, 129 Spanje 5, 20, 24, 29, 38, 40, 46, 58, 66, 80,
Reforma 39, 40, 48, 49, 65, 90, 92 84, 98, 100, 102, 104, 106, 108, 112,
Reformatie 40, 48 116, 118, 120, 122, 124, 126, 130,
Rembrandt van Rijn 22, 23, 69, 70, 86, 87 132, 144, 170
remonstranten 68 St. Vincent 138
Reno 45, 57, 101 Staten-Generaal 20, 22, 36, 38, 42, 44, 50,
República das Sete Províncias Unidas 25, 45, 52, 54, 56, 58, 68, 78, 84, 144, 148,
101 152, 156, 160
República dos Países Baixos Unidos 5, 23, 31, Statencolleges 22, 30, 36, 42, 44, 48, 52
45, 47, 79, 90 statencolleges 22
Republiek der Verenigde Nederlanden 5, 22, Steen, Jan 69, 70
30, 44, 48, 80, 82, 90 Straat van Gibraltar 58, 84
Republiek der Zeven Verenigde Provinciën 5, Suécia 41, 57, 85, 121
20, 24, 30, 78, 100 Suiker 60,62
Rijn 23, 46, 56, 100, 102, 103 suiker 60, 62, 76, 86, 100, 102, 104, 110,
Rio 124, 144, 146, 150, 158
Coroipo, XXIII, XXIV suikermolens 62, 144
Ponica, XXIV
179
V
Valencia 98, 99, 108
Valencia 109
Vasco da Gama 110, 111
Veere 48,49
verdrag van Methuen (1703) 124
Verenigde Oost Indische Compagnie (V.O.C)
102, 124, 128
Verenigde Oost Indische Compagnie (V.O.C)
24
Vermeer, Johannes 69, 70
Vlaanderen 32, 36, 40, 44, 64, 68, 74, 126
Vrede van Aken (1748) 74
Vrede van Munster (1648) 46, 72
vrede van Westfalen (1648) 122
W
West Indische Compagnie 26, 102, 124, 128,
140
West Indische Compagnie (W.I.C) 24
West-Friesland 144
West-Indië 60, 66, 74, 82
Westfália, Paz de (1648) 109, 123
Willem I, koning (1814-1840) 146
KAARTEN/MAPAS
I
7. Tocht door den admirael Pieter Pietersen Hein (1627), (NA, VEL-716).
VIII
15. Nieuwskaart van de rede van Recife en Olinda (1630), (NA, 4-968).
XVI
Dit eerste deel, Brazilië in de Nederlandse archieven ('1624— I654), is een inleiding o p de
R e p u b l i e k der Z e v e n P r o v i n c i ë n en o p d e eerste collecties uit de N e d e r l a n d s e a r c h i e v e n
die b e t r e k k i n g h e b b e n o p deze Braziliaanse episode.
M a u r i t i a n a é uma serie que tem conto objetivo facilitar o acesso a documentos escritos e cartográficos
relativos ao Brasil neerlandês (1624— 1654), graças a edições bilíngües, em neerlandês e português.
O nome da série é uma homenagem ao Conde João Maurício de Nassau-Siegcn (1604—1679), um
militar queJoi nomeado governador do Brasil (1637— 1644), pelos administradores da Companhia das
índias Ocidentais. Durante a sua administração, a presença neerlandesa no Brasil alcançou seu apogeu.
isbn 90-S789-095-X
Proj
Gui
Holanda - Neer