Leer Spaans online - lección diez

de twee verleden tijden, imperfecto en indefinido

  • In lección nueve zijn de persoonlijke voornaamwoorden behandeld.
  • Lección diez zal uitgebreid ingaan op het gebruik van de twee verschillende verleden tijden, de imperfecto en indefinido.

Piedras

De verleden tijden vormen in het Spaans een hoofdstuk apart en zijn met name voor Nederlanders lastig, omdat ze niet zomaar te vertalen zijn in ons bekende tijden. Iedereen die zich nog z’n schooltijd herinnert, weet nog van o.a. de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.), voltooid verleden tijd (v.v.t.) en voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.).

Het zou maar het beste zijn deze terminologie te vergeten, als je de Spaanse verleden tijden gaat leren. De pretéritos pasados kunnen nl. niet straffeloos vergeleken worden of zelfs vertaald met de Nederlandse verleden tijden. Wat bijv. te denken van de Nederlandse zin: ‘Gisteren ben ik Jan tegengekomen.’ Dit is voltooid tegenwoordige tijd, terwijl de handeling zich toch duidelijk in het verleden afspeelt (‘gisteren’).

In het Spaans is dit dan ook een echte verleden tijd: ‘Ayer encontré a Juan.’ Deze tijd heet pretérito indefinido, ook wel -heel verwarrend- pretérito definido genoemd. Naast de pretérito indefinido bestaat er nog een andere verleden tijd: de pretérito imperfecto. Kortweg worden ze indefinido en imperfecto genoemd. Eerst maar eens de rijtjes van de regelmatige werkwoorden.


imperfecto

hablarvenderpartir
habl abavend íapart ía
habl abasvend íaspart ías
habl abavend íapart ía
habl ábamosvend íamospart íamos
habl abaisvend íaispart íais
habl abanvend íanpart ían

indefinido

hablarvenderpartir
habl évend ípart í
habl astevend istepart iste
habl óvend iópart ió
habl amosvend imospart imos
habl asteisvend isteispart isteis
habl aronvend ieronpart ieron

Wanneer wordt nu de imperfecto gebruikt en wanneer de indefinido? Daarvoor worden door praktisch alle grammatica’s dezelfde regels gegeven:

imperfecto

  • De beschrijving van een situatie, zoals die was of zoals die zich afspeelde. De inkleuring van de achtergrond. Begin en einde van een gebeurtenis doen voor het begrip van het verhaal niet ter zake.
Hacía mal tiempo.Het was slecht weer.
Ya trabajaba con ordenador, cuando tenía 3 años.Hij werkte al met de computer, toen hij 3 jaar was.
  • Gebeurtenissen of handelingen die met een zekere regelmaat zich voordeden. Ook gewoontes kunnen hieronder vallen.
Siempre lavaba el coche a las 8 de la tarde.Hij waste de auto altijd om acht uur ‘s avonds.
Los domingos Kortjakje iba a misa.Iedere zondag ging Kortjakje naar de kerk.
  • De ‘inkleuring’ van het verhaal, dat wat bezig was te gebeuren, toen (plotseling) iets nieuws gebeurde. De nieuwe gebeurtenis wordt met de indefinido aangegeven.
Era un día gris, estaba regando las plantas en el patio, cuando sonó el teléfono.Het was een grijze dag, ik was bezig de planten water te geven op de binnenplaats, toen de telefoon ging.
Cuando tenía 3 años, le regalaron un ordenador.Toen hij 3 was, gaven ze hem een computer.

Bij het laatste voorbeeld gaven ze hem de computer niet specifiek op zijn verjaardag, maar ergens tijdens het hele jaar dat hij 3 was. Het doet ook niet zo ter zake wanneer het nu precies was. N.B. era is de imperfecto van van het onregelmatige werkwoord ser.

indefinido

  • Handelingen of gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld, afgesloten zijn en geen duidelijk verband houden met het heden. In het Nederlands komt deze tijd vaak overeen met de voltooid tegenwoordige tijd.
En 1994 trabajé en Argentina.In 1994 werkte ik in Argentinië.
(Maar ook:) In 1994 heb ik in Argentinië gewerkt.
  • Handelingen die een verhaal aan elkaar rijgen. De «en toen, … en toen, … en toen»- verhalen.
Primero me acercó, luego sacó una carta de su cartera, miró su reloj y me dijo …Eerst liep hij op mij af, daarna haalde hij een brief uit zijn aktentas, keek op z’n horloge en zei tegen mij…
  • Gebeurtenissen of handelingen die (plotseling) gebeuren, terwijl iets anders al aan de gang was. Dat wat al aan de gang was, wordt in de imperfecto gezegd.
Estaba en el patio, cuando en casa sonó el teléfono.Ik was op de binnenplaats, toen in huis de telefoon overging.
  • Het begin van een gebeurtenis, of het aanbreken van een moment.
Conocí a Pilar en un bar, donde trabajaba.Ik leerde Pilar kennen in een bar, waar zij werkte.

(let op trabajaba, dat in de imperfecto staat; zie hierna)

Cuando cumplió 3 años, le regalaron un ordenador.Toen hij 3 jaar werd, gaven ze hem een computer

(op de dag dat hij jarig was)

In bovenstaande voorbeelden is dijo de indefinido van het afwijkende werkwoord decir. Boven staan in vogelvlucht de regels, maar hoe ze nu in de praktijk te brengen? Als je net begonnen bent de taal te leren spreken, zul je je nog vaak vergissen met deze twee tijden. Het is misschien een geruststelling te weten, dat welke tijd je ook gebruikt, de hispano-hablantes je in ‘t algemeen toch wel zullen begrijpen. Zij weten dat ook gevorderden zich nog regelmatig vergissen.

Het is mogelijk met behulp van speciale schriftelijke oefeningen je te bekwamen in het gebruik, maar de dagelijkse spreekoefening baart in dit geval de meeste kunst. Het is net als met leren dansen: je kunt de passen uit je hoofd leren, je kunt de maat tellen, maar dansen komt pas na verloop van tijd. Het taalgevoel, de intuïtie die iedereen in meer of mindere mate heeft, net als muzikaliteit, vertelt ons of iets ‘verkeerd’ klinkt of niet, ook al wordt er in strikte zin geen grammaticale regel geschonden. Kijk naar de volgende voorbeelden:

Vorig jaar kocht ik een huis.
Vorig jaar heb ik een huis gekocht.

Grammaticaal zijn beide Nederlandse zinnen correct. Maar als losstaande mededelingen voldoet voor het gevoel alleen de tweede zin. Bij de eerste zin sta ik onbewust te wachten op meer informatie, zoals:

Vorig jaar kocht ik een huis en toen boden ze me een andere baan aan in het zuiden van het land.

Nu is de informatie ‘af’. Maar aan de volgende zin, hoewel niet strikt fout, klopt voor het gevoel toch iets niet:

Vorig jaar heb ik een huis gekocht en toen boden ze me een andere baan aan in het zuiden van het land.

Het eerste voorbeeld klinkt vanzelfsprekender, makkelijker volgens de conventies van het huidige Nederlands of althans het Nederlands dat ik het beste ken, mijn dialect dus. Je zult begrijpen dat de keuze tussen imperfecto en indefinido vaak wordt gemaakt op gevoel of intuïtie en in sterke mate kan afhangen van dialect of stijl van spreken. Het gebruik in Spanje van deze twee verleden tijden wordt bijvoorbeeld in Venezuela of Nicaragua eigenaardig gevonden. Gelukkig zijn er voldoende oefeningen waar eenduidig vast te stellen valt welke tijd de beste keus is. Voor het gemak verwijs ik naar dergelijke oefeningen.

Hieronder volgen nog de rijtjes van de onregelmatige werkwoorden ser, estar, en ir. Let op de zeer verwarrende overeenkomsten tussen
ser en ir bij de definido.

imperfecto

serestarir
eraestabaiba
erasestabasibas
eraestabaiba
éramosestábamosíbamos
eraisestabaisibais
eranestabaniban

indefinido

serestarir
fuiestuvefui
fuisteestuvistefuiste
fueestuvofue
fuimosestuvimosfuimos
fuisteisestuvisteisfuisteis
fueronestuvieronfueron

Nu volgen ter oriëntatie drie korte verhalen: 1. imperfecto
2. indefinido 3. imperfecto en indefinido

1. imperfecto

Esto es el pueblo donde vivía, cuando era joven. Allí estaba nuestra casa. Aquel edificio era la escuela. Ahora es una discoteca. Siempre cruzaba la plaza Mayor para ir al colegio. También jugaba al fútbol los domingos en la plaza, aunque no se permitía por la policía. Si no jugábamos al fútbol, nos íbamos al río para nadar o pescar. No había cine ni discoteca. Sin embargo tenía una juventud muy feliz. Mis amigos y yo lo pasábamos muy bien aquí.

2. indefinido

Ayer me fui al centro para comprar un regalo para Rosa. En el centro descubrí una tienda nueva. Entré e inmediatamente vi el regalo para ella. Le compré un libro sobre la cocina catalana. Luego salí de la tienda y paseé por las avenidas y calles comerciales. Después me senté en una terraza y pedí un café con leche. Pasé un rato mirando a la gente. A las tres volví a casa y allí me eché la siesta. Por la noche, después de la cena, me dirigí a casa de Rosa para celebrar su cumpleaños. Ella cumplió treinta años.

3. imperfecto en indefinido

Ayer me fui (indefinido) al pueblo donde vivía (imperfecto) en los años ochenta. Iba (imperfecto) a visitar una vieja amiga que celebraba (imperfecto) su cumpleaños. Antes, por la tarde me dirigí (indefinido) al centro para comprar un regalo. Me enteré (indefinido) de que había (imperfecto) una tienda nueva, entré (indefinido) y pregunté (indefinido) a un empleado si tenían (imperfecto) un departamento de libros. El me dijo (indefinido) que estaba (imperfecto) en la segunda planta y que podía (imperfecto) encontrar allí el regalo que buscaba (imperfecto). Después de haber comprado un libro sobre la cocina catalana salí (indefinido) de la tienda y me fui (indefinido) a una terraza donde siempre tomaba (imperfecto) un café cuando tenía (imperfecto) tiempo libre.

vocabulario

cruzaroversteken
jugarspelen
permitirtoestaan
nadarzwemmen
pescarvissen
la tiendade winkel
el regalohet cadeau
la cocinade keuken
pasearwandelen, kuieren
sentarsegaan zitten
pedirverzoeken, bestellen, vragen om
un ratoeen poosje
echarse la siestamiddagdutje of pauze doen
dirigirsezich begeven naar
el cumpleañosde verjaardag
cumplir 30 años30 jaar worden
enterarse deerachter komen, ontdekken
habíaimperfecto van hay
la plantade verdieping
buscarzoeken

¡Se acabó la lección!